
Foto: Prof. dr. Fred van Lieburg
Cijfers God in Nederland gepresenteerd
Religie is niet meer het samenbindende onderdeel van de samenleving wat het tot de jaren zestig wel is geweest. Wie vandaag de dag zoekt naar identificatiemomenten met Nederland komt uit bij de herdenking van de tweede wereldoorlog en bij viering van koningsdag. Ook seculiere mensen onderstrepen met ruim boven de zeventig procent het belang van de herdenkingen rond de tweede wereldoorlog en met een goede zestig procent de verbinding met koningsdag.
Dat kwam naar voren bij de presentatie van de vijfde editie van het onderzoek ‘God in Nederland’. Het HDC (Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse Protestantisme) presenteerde het rapport in samenwerking met de Radboud Universiteit op 25 april aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Prof. dr. Fred van Lieburg gaf in vogelvlucht een overzicht van het onderzoek ‘God in Nederland’. Het startte in de jaren zestig. Men kreeg oog voor de neergang van religie in Nederland. Het damesblad Margriet besloot in 1966 er een reeks artikelen aan te wijden. De keus was historisch, in het jaar dat prinses Beatrix trouwde met prins Claus en het jaar dat Schmelzer met zijn kabinet het veld moest ruimen. ‘Het was het begin van de ontploffing van het confessionele bestel en de opkomst van bijvoorbeeld D66’, aldus Van Lieburg. De cijfers waren schokkend. Een derde van de Nederlanders bleek bij het eerste onderzoek geen band meer te voelen met een instituut kerk. Dat percentage was hoger dan men tot dat moment aannam op basis van de volkstellingen; die op 18 procent uitkwamen. Sindsdien is er iedere tien jaar een nieuwe rapportage gemaakt en iedere periode daalde de religiositeit.

Foto: Knik in de statistiek vanaf de jaren zestig

Foto: Het damesblad Margriet begon de ontwikkelingen te systematiseren in enkele artikelen
Joris Kregting en Paul Vermeer van de Radboud Universiteit gingen in op het onderzoek dat in 2024 werd gedaan. Liefst 2093 respondenten vulden de vragenlijsten in. Daaronder waren overigens geen moslims en andere niet-christelijke religies; iets wat sommige reagerenden betreurden. Ze vroegen naar kerkelijke betrokkenheid, religie als bindmiddel en religie als moreel richtsnoer. Daaruit bleek dat 19 procent zichzelf ziet als christelijk en verbonden met een kerk. Tel daarbij de 8 procent religieuzen met een niet-christelijke overtuiging en je komt op 27 procent van de mensen die religie in een kerk of religieuze omgeving invulling geeft. Daarnaast blijkt ook 27 procent van de mensen religie op ongebonden wijze aan te hangen. Zo’n 46 procent is volstrekt seculier. Op de vraag of deze groep nog verder onderscheiden kan worden, antwoordde Joris Kregting instemmend, maar in het kader van dit onderzoek is dat verder niet aan de orde.

Foto: Joris Kregting

Foto: Geloof in God of hogere macht stabiliseert bij gelovigen
De recente cijfers tonen enige stabilisering als het gaat om het geloof in God of een hogere macht. Protestanten hangen vooral een persoonlijk God aan. Rooms-katholieken geloven in een hogere macht. Bij niet-kerkelijken is het geloof verder gedaald. Ongeveer twintig procent doet iets met het geloof buiten de kerk.

Foto: Paul Vermeer

Foto: Voorstanders van een publieke rol voor de kerken
Mag de kerk een rol spelen in het publieke domein? Bij de niet-kerkelijken ziet veertig procent dat zitten. Bij protestanten ligt het met 70 procent duidelijk hoger dan bij de rooms-katholieken, die onder de vijftig procent scoren. Veel Nederlanders zien dus de kerk niet als samenbindende factor; dat gevoel van identificatie hebben ze eerder bij de herdenking van de tweede wereldoorlog en bij koningsdag.
Twaalf procent van mensen ontmoeten elkaar bij de kerk. Daarin blijven de kerken ver achter bij de sportverenigingen (41 procent). Maar met dit percentage is de kerk nog steeds een goede tweede als het gaat om sociale cohesie. De kerken blijken in het algemeen goed voor sociaal kapitaal. Kerkleden blijken ook nu weer vaker als vrijwilliger op te treden en meer te doneren.
Als je vraagt of religie mag verdwijnen, blijken ook niet-kerkelijken in meerderheid voor een civiele religie te zijn. Kerken hebben blijkbaar toch een symbolische functie.
De onderzoekers brachten ook het thema religie en micro-ethiek naar voren. Over de hele linie zie je dat mensen bij problemen allereerst hun sociale omgeving raadplegen. De arts of psycholoog komt op de tweede plaats bij de gemiddelde Nederlander, maar bij protestanten komt nog steeds de predikant of geestelijke vaak als tweede persoon in beeld.

Foto: Over de vrijheid voor religieuze handelingen
Ongeveer 87 procent van de bevolking vindt het prettig dat er op zondag niet wordt gewerkt. Op de vraag of er ook in het publiek verkondiging mag plaatsvinden, slinkt het draagvlak onder seculiere mensen naar ongeveer 50 procent. Bij het dragen van religieuze kleding is er een minderheid voor dit onderdeel van de vrijheid van godsdienst.
Protestanten onderscheiden zich duidelijk van andere bevolkingsgroepen als het gaat om vragen van abortus en euthanasie. In 2018 is zelfs een knikje in de cijfers te zien rond homoseksualiteit, maar dat heeft niet te maken met andere opvattingen, maar met een andere vraagstelling. Voor 2018 werd gevraagd naar ruimte voor de geaardheid en na 2018 werd dat veranderd in acceptatie van een homoseksuele relatie.
Vanuit de zaal werd gevraagd naar de positie van generatie Z. In de pers kwam naar voren dat er mogelijk sprake was van een trendbreuk. Jonge mensen geboren na 1997 zouden weer meer met religie van doen willen hebben. Joris Kregting toonde zich terughoudend op dit punt. Zowel bij generatie Y als generatie Z was de kerkelijke betrokkenheid zeer laag. Z was wel iets conservatiever. Voor beiden is religie een optie. ‘Ik hoef er niets mee’. Toen iemand stelde dat enkele deelnemers de score anders hadden kunnen doen uitpakken, ontkende Joris Kregting dat. De respons uit de leeftijdsgroep bedraagt ongeveer 200 jongeren, stelde hij. Toen Kregting de pers verweet te veel een bijlage als nieuwsbron te hebben gebruikt (zelf dacht men meer als nieuwsthema de sociale cohesie te zien) reageerde journaliste Maaike van Houten van Trouw: ‘U spreekt zelf in de bijlage over ‘opvallend’ en een ‘trendbreuk’’. De onderzoekers verweerden zich met: ‘We gebruikten dat woord maar één keer en dat even terloops’. Fred van Lieburg vatte de discussie samen met ‘een vorm van hemelse humor’.

Foto: Mirella Klomp
Prof. dr. Mirella Klomp van de Protestantse Theologische Universiteit was gevraagd als eerste commentaar te geven. Ze sprak haar waardering uit voor het onderzoek. Ze noemde het winst dat er in vergelijking met het vorige onderzoek een verder onderscheid was gemaakt bij de niet-gebonden gelovigen tussen: ongebonden gelovigen, ongebonden spiritueel-gelovigen en ongebonden spirituelen. Het onderzoek laat zien dat ook seculieren nuanceringen aanbrengen.
Ze zei met belangstelling uit te zien naar het moment dat de Z generatie in volle breedte bij het onderzoek kan worden betrokken. Het gaat bij deze groep om mensen die geboren zijn tussen 1997 en 2012 en omdat deelnemers 17 jaar en ouder moesten zijn is slechts een deel van deze leeftijdsgroep in de rapportage verwerkt.
Ze wees er op dat het onderzoek uitwijst dat 61 procent van de mensen de kerk wil behouden. Maar het blijft onduidelijk wie die kerk dan betaalt. De overheid in ieder geval niet, zo meent zij. Dus de houding van seculieren die deze mening aanhangen heeft iets van: ‘Ze moeten blijven, zolang je er maar geen last van hebt’. Het is in het algemeen onduidelijk hoe de seculiere mensen kijken naar religie. ’46 procent van de mensen zit te zwijgen’, ‘een zwart gat’, stelde ook Fred van Lieburg.
Ze uitte kritiek op enkele vragen. Zo wordt er gevraagd ‘gelooft u in leven na de dood?’ Als je daar ‘ja’ op antwoordt, krijg je als vervolgvraag: ‘Wat houdt leven na de dood in?’ Bij die laatste vraag blijkt de optie ‘hel’ toe te nemen. Maar dat is dan alleen onder de mensen die al voorgesorteerd staan vanuit de eerste vraag. Wat weet je dan precies als je deze antwoorden kent?, vroeg de theologe van Nederland (voorheen de theologe des vaderlands).
Mirella Klomp stelde in het algemeen dat het longitudinaal onderzoek uit de jaren zestig wat over de top is. Tegenwoordig hanteert men een ander religie-begrip. In de jaren zestig liet men zich leiden door de analyse van Glock en Stark. Tegenwoordig hanteert een onderzoeker als Ninian Smart zeven dimensies van godsdienst die anders zijn onderbouwd; van mythe tot filosofie. De rijkdom qua definitie gaat dus veel verder dan kerkgang en gebed. In de jaren zestig was men onder de indruk van de secularisatiethese. Als je aan dat spoor blijft vasthouden, maak je de publieke opinie gevangene van dat gedateerde denkraam. ‘Er is een ander paradigma nodig’, aldus Klomp. Ze vertelde over Maarten van Rossum die bij de bespreking van het onderzoek op televisie de Jacobikerk in Utrecht betreedt en onder de indruk is van de orgelmuziek. Wat is die emotie? Krijg je die boven tafel met een vragenlijst?, wilde ze weten. Ze stelde dat kwalitatief onderzoek (populair gezegd: interviews) daarin meer kunnen betekenen dan kwantitatief onderzoek (numeriek te scoren vragen).
Zij stelde dat er ten onrechte geen aandacht is voor de inbreng van moslims in de samenleving. Bij de huidige ontwikkelingen kan je de vragen van de islam niet buiten de deur houden, stelde ze.

Foto: Peter van Rooden
Dr. Peter van Rooden van de Universiteit van Amsterdam (antropologie en ontwikkelingssociologie) mocht als tweede reageren. Hij stelde dat ‘God in Nederland’ weinig instrument geeft om de huidige samenleving te duiden. De uitspraken die worden geïnventariseerd laten vooral emotie zien. Maar aan emotie is alles vloeibaar. Ze geven geen duiding van rituelen. En juist een ritueel maakt het leven mogelijk. Het is de belofte van stabiliteit.
Studentes weigeren zich spiritueel te noemen. Maar ze dragen wel kristallen waaraan ze allerlei invloed toeschrijven. Ook christenen zelf zijn inconsequent. Rooms-katholieken zeggen voor meer dan de helft dat ze Jezus als Gods Zoon zien. Maar slechts een zesde van de mensen ziet God ook als persoon. Dergelijke inconsequenties blijven staan. Twintig procent van de mensen vindt slechts confessioneel onderwijs goed. Maar 57 procent stuurt als het er op aan komt een kind naar een confessionele school. In het rapport lees je niets over dergelijke schizofreen gedrag. Er zijn emoties, maar er is ook zoiets als ‘macht’ en ‘geld’, stelde de antropoloog. Slechts 1 procent van de rooms-katholieken trouwt in de kerk, slechts 4 procent laat een kind dopen en slechts 8 procent komt in een kerkdienst, blijkt uit cijfers van het Kaski; die cijfers staan haaks op de bevindingen van ‘God in Nederland’. De twee grote volkskerken worden centraal in beeld gebracht, maar in feite is van beide de aanhang veel verder verdampt, dan van bijvoorbeeld de kleine orthodoxe kerken en de fanatieke moslimgroepen in Nederland, meent Van Rooden. De onderzoekers laten te weinig van die kritiek doorklinken in hun rapport.
Van Rooden neemt het de onderzoekers vooral kwalijk dat ze die grote groep van moslims op geen enkele manier bij het onderzoek betrekken. ‘Ik geef hier een normatief politiek oordeel’. ‘In heel Europa is een krachtige stroming in opmars, die betogen dat ‘moslims geen echte burgers zijn’’, daar moet je ook als onderzoekers op reageren, meent Van Rooden. ‘De grootste politieke partij van Nederland is anti-religieus. Dan kan je geen neutrale vraag stellen. Nee, godsdienst is een verdelende kracht’. Slechts 44 procent is van mening dat je religieuze kleding op je werk mag dragen. De meesten willen dat niet. ‘Aan wie denken de mensen dan als ze het dragen van die kleding veroordelen? Ze denken niet aan refo’s met jurkjes. Ze denken niet aan joden met keppeltjes. Nee, ze denken aan moslim-meisjes in de supermarkt met hoofddoekjes’.
De onderzoekers verweerden zich met de opmerking dat het moeilijk is moslims dergelijke vragenlijsten te laten invullen. Zelfs het Sociaal Cultureel Planbureau had in 2018 toen men hieronder rapporteerde geen gebruik kunnen maken van nieuwe vragenlijsten. ‘Maar je hebt ook een verantwoordelijkheid naar de maatschappij’, stelde Van Rooden. ‘Er is een bruine ontwikkeling in Nederland, die er eerder is geweest. En die ontwikkeling van uitsluiting stinkt’. Het publiek ging zich er mee bemoeien. ‘Het is goed om eerst de cijfers te kennen’, zei iemand. En een ander die ook blij was met de resultaten vroeg de criticasters: ‘Zoek het lekker zelf uit’.
Voor een vergelijking naar ervaringen in de regio: klik hier.
Foto onder: Sake Stoppels, inmiddels emeritus, kreeg het eerste exemplaar van het onderzoek
