Classispredikant na 1 jaar

Het Nederlands Dagblad heeft op zaterdag 24 augustus een groot artikel uitgebracht over de classispredikant. Kop boven het artikel van Hilbert Meijer is: ‘Hoe gaat het met de bijna-bisschoppen van de Protestantse Kerk?’ Aanleiding voor zijn verhaal is het feit, dat de classispredikanten een jaar geleden zijn aangesteld. Hieronder geven we enkele fragmenten van het artikel weer.

Hilbert Meijer signaleert dat het weinig had gescheeld of de Protestantse Kerk had vorig jaar bisschoppen benoemd. Maar de synode wilde niet zover gaan, en hield het op 'classispredikanten'. Het ND schrijft: ‘Bijna-bisschop’, noemt classispredikant Klaas van der Kamp (Overijssel-Flevoland) zichzelf gekscherend. Met tien collega’s deelt hij de taak het reilen en zeilen van de kerken die behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland in de gaten te houden. Een flinke klus: de grootste protestantse kerk van ons land telt ruim 1,7 miljoen leden, verdeeld over ruim 1500 gemeenten. Samen hebben de classispredikanten een goed beeld van wat er in de plaatselijke, protestantse gemeenten speelt, want het grootste deel van hun tijd gaat op aan het bezoeken van de kerken – kerkenraden, predikanten, kerkelijk werkers'.

De krant signaleert dat de classispredikant onder meer een gemeente bezoekt als er spanningen zijn, bijvoorbeeld tussen kerkenraad en predikant. ‘Er is best wat aan de hand in gemeenten aan conflicten en dreigende conflicten’, merkte Arie van der Maas (Zeeland en Zuid-Hollandse eilanden) in het voorbije jaar. ‘Niets menselijks is ons vreemd’, zegt Peter Verhoeff (Noord-Holland) daarover. Wilbert van Iperen (Veluwe) schat dat zo’n beetje de helft van zijn bezoeken verband hield met ‘een probleem, zorg of conflict’.


Toch is het blussen van brandjes niet de kern van het werk, zo stelt de krant. Het gaat vooral om de vierjaarlijkse bezoeken, die in iets neutraler vaarwater plaatsvinden. Het gaat om de simpele vraag: 'Hoe gaat het met jullie', citeert de krant Peter Verhoeff, classispredikant in Noord-Holland en eerder op diverse plaatsen in de Flevopolders actief, voordat de classispredikant in beeld was. ‘Daar moeten ze in eerste instantie vaak om giechelen’, is zijn (dat is Verhoeffs) ervaring, ‘maar in tweede instantie worden er allerlei dingen genoemd die goed gaan in de kerk: de gemeenteleden zijn diaconaal actief, de dominee doet het zo goed, het pastoraat loopt goed. Dat is voor mij de grootste verrassing van mijn eerste jaar als classispredikant. De kerk heeft in deze tijd een wat tobberig imago, maar er is vooral veel blijdschap over alles wat goed gaat. Ik betrap me er op de terugweg regelmatig op dat ik zit te zingen in de auto.’

Ook enkele andere classispredikanten worden geciteerd, Wilbert van Iperen (Veluwe) en Wim Beekman (Friesland) om te benadrukken dat vele gemeenten vrijwilligers kennen die met plezier hun werk doen. 

De balans opmakend stelt het Nederlands Dagblad zijn er twee thema's die steeds terugkeren in het werk: dat is de zorg om de jongere generatie, die zich maar moeilijk bindt aan een kerk en het is de vraag hoe men vacatures vervuld kan krijgen. 

De pijn over het verlies van de jongere generatie zit diep bij de kerken. ‘De vraag hoe we de jongeren en de middengeneratie bereiken, kom ik in elke gemeente tegen’, zegt Van Iperen. Vooral in de middenorthodoxe en vrijzinnige kerken, ziet Julia van Rijn. ‘Hoe moet het met de toekomst van de kerk als jongeren het niet overnemen?’ Zeker bij de jongeren heeft dat niets te maken met een negatief kerkbeeld, denkt Verhoeff. ‘Het is vooral grote onbekendheid met wat kerk-zijn is.’

Met de twintigers, dertigers en veertigers verdwijnen ook hun kinderen, zegt Wim Beekman. ‘De generatie voor hen was lid en deed aan alles mee. De jongere generatie pakt hun momenten; per keer kiezen ze: zal ik wel of zal ik niet? Als kerk moeten we leren daarmee om te gaan. Mensen die met jongeren werken, zeggen altijd: er zijn drie dingen belangrijk in de omgang met jeugd. Het eerste is relatie, het tweede is relatie en het derde is relatie.’ Klaas van der Kamp vergelijkt de situatie in de kerk met die in de museumwereld, waar de millennials ook moeilijk over de drempel stappen. Het helpt dan niet om allerlei hippe dingen te organiseren om jonge bezoekers binnen te halen, zegt hij. ‘De boodschap bij musea is: blijf bij datgene waartoe je geroepen bent. En dat is ook de eerste boodschap in de kerk. Ga je niet in ­allerlei bochten wringen, maar vertel wat het evangelie met je doet.’

En dan is er die andere zorg: de vraag naar de vrijwilligers. Peter Verhoeff vertelt dat hij 35 bezoeken heeft afgelegd en slechts 2 keer een volledige kerkenraad trof. Het is moeilijk ambtsdragers te vinden. Mensen willen alles wel doen binnen de gemeente, maar vier of acht jaar voor alles verantwoordelijk zijn, vinden ze lastig, zegt Beekman. ‘Dat is een toenemende zorg. Dat geldt zowel voor de kleine dorpen als voor de grotere plaatsen waar men een kerkenraad van 25 tot 30 personen heeft. Daar hebben we het dan over: is het nodig om zo veel mensen te hebben? Kun je met minder toe? Kun je taken overdragen? Dan zie ik ze wel nadenken.’

In het vervolg van het artikel gaat het onder meer over het geestelijk leiderschap en over de publieke verantwoordelijkheden van de classispredikant. Het Nederlands Dagblad geeft daarmee een analyse van 365 dagen classispredikantschap.  Bij deze analyse voegt het ND twee kadertjes: Eén waarin wordt uitgelegd hoe de Protestantse Kerk van 74 naar 11 classes is gegaan; één waarin het gaat over de vraag waarom men gekozen heeft voor het woord classispredikant en niet voor bisschop. We citeren hier niet alles, omdat het Nederlands Dagblad zelf een terughoudend beleid heeft rond het aanbieden van artikelen op internet. Een complete weergave zou ingaan tegen het beleid van de krant. Wie het geheel wil lezen, wordt geacht een abonnement op het ND te nemen. 

Foto: Wim Beekman, classispredikant uit Friesland (foto eigen archief; de krant heeft een gestileerde foto met elf houten poppetjes gebruikt).