Belang van geloof onderstreept bij nieuwjaarsontmoeting

Waar word je enthousiast van in onze plaatselijke gemeente? Met die vraag in het vierhoekenspel als entree spraken de leden van de algemene kerkenraad in Kampen op 9 januari tijdens een nieuwjaarsontmoeting over hun persoonlijke betrokkenheid bij de kerk. Ze konden kiezen uit vier antwoorden, waarbij het ‘samen zingen in de kerk’ het vaakst werd gekozen. In het zingen in de kerk kan je, om met Augustinus te spreken, zowel je gebed naar God in woorden vervatten als in de melodie God lofprijzen; het is dubbel bidden.

De kerkenraad had de classispredikant uitgenodigd om over de bezieling van het kerkenwerk te spreken. De gemeente is vergaand in een staat van vereniging. De plaatselijke regeling voor een nieuwe algemene kerkenraad met drie wijken is op schrift gesteld. Het geheel van fusieplannen is ingestuurd naar de classicale vergadering. Het wachten is op een fiat waarna de stukken aan de wijken worden voorgelegd en publiek gemaakt voor inspraak. De kerkenraad realiseert zich dat je veel dingen op papier kunt regelen, maar dat er ook iets anders nodig is: een gemeenschappelijk enthousiasme, een gezamenlijke toewijding. Daarover ging het bij de gezamenlijke ambtsdragersinstuif.

Om de gedachten te peilen begon de ontmoeting met een vierhoekenspel, waarbij de kerkenraadsleden vier stellingen kregen voorgelegd en een keus moesten maken welke van de vier gedachten hen het meest aanspreekt. Een tweede stelling in dat kader luidde: ‘Stel je wordt gevraagd om voor radio-IJsselmond te praten over de kerk; welke toon kies je?’ De meeste ambtsdragers kozen voor een persoonlijke toon om iets te zeggen over de bezieling van hun geloof. Ook het getuigenis scoorde hoog. Slechts enkelen spraken voorkeur uit voor een bezorgde toon of een informatieve toon.

Een derde vraag ging over een fictieve pelgrimage op een eiland en de manier waarop mensen de dag zouden willen doorbrengen. Sommigen kozen voor een beschouwende houding, anderen actiever en de meesten zetten in op een heuse stevige tocht naar een pelgrimageklooster in de bergen. Daarbij vroeg de classispredikant in kritische zin naar de aandacht die er was voor de gemeenschap en de alertheid op het meenemen van overdreven veel bagage. Het vormde een bruggetje naar een inleiding waarin de classispredikant liet zien hoe breukvlakken in het zelfverstaan van de kerk op diverse plaatsen in de bijbel aanwijsbaar zijn; hoezeer men in dergelijke situaties aangewezen is op het geloof en als keerzijde daarvan de trouw van God; daarop aansluitend gaf de classispredikant enkele praktische suggesties voor ambtsdragers en hij sloot af met de kern van wat er van een ambtsdrager mag worden gevraagd: transparante bezieling.

Hieronder volgt een parafrase van de inleiding van Klaas van der Kamp; er is geen exacte tekst, omdat de classispredikant improviserend zijn verhaal hield. Onderstaande tekst benadert de gang van de nieuwjaarsontmoeting.

Beste mensen,

Dit is een bijzondere plek voor me. Van mijn twaalfde tot mijn achttiende fietste ik vrijwel dagelijks langs deze kerk. ’s Ochtends vanuit de Oudestraat naar de Broederpoort. ’s Avonds terug, langs het huis van mijn opa op Broederstraat 14. Ik ging naar het gymnasium op het Johannes Calvijn Lyceum, het huidige Ichthus. Ik was een buitenbeentje. Letterlijk. Als ik naar buiten liep na schooltijd, deed ik iets wat geen enkele klasgenoot deed. Ik maakte mijn vinger nat, stak hem in de lucht en de kant die het eerst droog was, gaf de windrichting aan. Soms had ik geluk, dan was er nauwelijks wind. Of nog meer geluk, er was veel wind en ik had de wind in de rug. Maar zeker in maanden zoals deze waren er stormen en die kwamen van voren. Dan was de fietstocht een heel geploeter, zeker als je over de IJsselbrug was en het platteland op fietste, waar de wind vrij spel had. Als ik dan thuis kwam, was ik helemaal verwaaid.

Daar, op het Kampereiland thuis, gebeurde dan iets wonderlijks. Mijn moeder keek me aan en als ik amper bezweet was, zei ze: ‘Ik ruik de stad nog. Ga eerst maar nog maar even buiten spelen’. Er was eerst een zuivering nodig. Maar als ik helemaal verwaaid was en bezweet, mocht ik binnenblijven en doen wat ik boekenwurm graag deed: lezen.

Die jeugdervaring is een metafoor voor vandaag. Het gaat over het thema ‘Als de wind gaat waaien’. De wind is lastig, is tegenwind, is extra inspanning. Wij leven qua kerk in een periode van extra inspanningen, van gebrek aan vanzelfsprekendheid, van alle energie nodig hebben om verder te komen. De winden van leer waaien zitten ons tegen. Ik hoop te bereiken dat u deze nieuwjaarsontmoeting ervaart als een moment waarop die tegenwind u tot voordeel gaat strekken.  Dat de winden die u meemaakt u zo verfrissen, dat u bij aankomst ervaart, dat het u goed heeft gedaan. Dat mijn moeder zegt: ‘Wat lekker fris ruik je’.

In feite probeer ik met u Johannes 3 open te leggen, Jezus in gesprek met Nicodemus. Het gaat daar over het mysterie van de wind. ‘De wind waait waarheen hij wil. U hoort zijn geluid. Maar u weet niet waar hij vandaan komt, en waar hij heen gaat’ (vers 8). Het is het mysterie van het leven. De wind. Maar ergens in het mysterie van het leven kan het mysterie van het nieuwe leven geboren worden, als je voorbij het vlees, voorbij de platte feitelijkheid ‘geboren wordt uit de Geest’. Ik wil u verleiden om u open te stellen voor de adem van de Geest, dat zachte briesje waaraan Elia zich laafde; die creatieve wind die zweefde over de scheppingswateren (Genesis 1: 2); de wind waarom David gebeden heeft in Psalm 51: 5: ‘Schep in mij, God, een hart dat leeft in ’t licht, / geef mij een vaste geest, die diep van binnen / zonder onzekerheid u blijft beminnen’. / ‘Ontneem mij niet uw heilge Geest, o God’.  

Ik zou twee dingen willen doen, als we tijd hebben drie. Ik zou eerst de uitgangssituatie met u willen peilen door een spel te doen. Daarna zou ik een verhaal willen vertellen. En als we tijd over hebben kunnen we daar nog verder over spreken. 

((SPEL, peilen waar u enthousiast van wordt.))

Inleiding: ‘Als de wind gaat waaien’.


In de achterliggende jaren bij de Raad van Kerken en ook in mijn huidige werk als classispredikant laat ik mensen een kaart zien. Sommige mensen gaan naar het vissersdorp of het kerkdorp. Ze genieten het leven. Anderen gaan naar de indianen. Zij engageren zich. En weer anderen gaan naar de pelgrimsplaats. Er zijn twee vragen die groepen zelden stellen of pas na verloop van tijd. De eerste vraag die men eigenlijk nooit stelt, is: ‘Ga ik alleen of gaan we samen?’ Blijkbaar is er tijd voor nodig om samen op te leren trekken. Een tweede vraag die men eigenlijk nooit stelt is: ‘Moeten we alles wel meenemen, wat we vanuit de boot meekrijgen’? Kijk dat je geld meeneemt en water, kan ik me bij zo’n dagreisje voorstellen. Maar waarom zou je een kleine tent meenemen als je toch maar één dag op het eiland bent?

Dat is het probleem van ons mensen. We zijn geneigd om alles mee te tillen als een soort verzekering naar de toekomst toe. Toch is dat voor pelgrims niet handig. Als je op pelgrimsreis gaat naar bijvoorbeeld Compostella en dat voorbereidt, is één van de tips om zo min mogelijk gewicht te dragen. Een slogan is: ‘Alles wat je thuislaat, is mooi meegenomen’. Als dat geldt voor een pelgrimsreis, zou dat dan niet gelden voor het leven zelf? Dat het geheim van ons leven ligt in het loslaten.

We leven in een bijzondere tijd. Op een breuklijn in de tijd. Dat merken we als ambtsdragers aan den lijve. De kerk die wij ons nageslacht geven is wezenlijk anders aan de kerk die we van onze ouders hebben gekregen. Wij hebben kerkgebouwen afgestoten. We hebben de gemeente door elkaar gehusseld. We maken een kerkblad wat er anders uitziet. We zoeken naar eigen vormen voor een veertigdagenproject. We experimenteren met brugdiensten, cantatediensten, stroomdaldiensten op een manier die de pioniers van wat ooit de jeugddiensten heette verwondert. Naast het nieuwe, is er het afscheid van het oude. En dat kost aanvechting. We staan op de wind. Theologisch gezegd: we staan alleen met het geloof. Generaties lang konden we leven van geloof en traditie, van geloof en veiligheid, van geloof en eigen planning, van geloof en eigen zuil. Wij zijn een nieuwe generatie die veel kwijt is geraakt en het enkel van geloof moet hebben.

Er zijn meer breuklijnen in de kerkelijke geschiedenis geweest. Een eerste breuklijn ligt er bij Abram. Hij laat de vertrouwde wereld achter zich en gaat naar nieuw land. Hij wist niet anders dan dat God hem ergens anders heen leidde. Er waren, zegt Noordmans, alleen maar lege plekken in de toekomst. En God heeft die lege plekken nodig, omdat het geloof begint waar de lege plek zich manifesteert.

Isaäk en Jakob leven verder op de leest van de vader van alle gelovigen. Maar dan reist Jakob met zeventig zielen naar Egypte. En met 600.000 mannen en daarbij vrouwen en kinderen komen de joden als volk uit Egypte tevoorschijn. De kerk laat de toevallige structuur achter zich en richt een nieuwe eredienst in. Mozes schrijft boeken om structuur te bieden. Vijf boeken zijn het. Het gaat over de ark en de tabernakel. Het is een heiligdom wat mee op reis gaat en nu eens hier verrijst en dan weer daar. Rabbijnen tellen 39 plaatsen waar de ark is verrezen. De plek waar de ark tot stilstand komt, is even een gewijde plek. Als het volk vertrekt is het weer woestijn. Bij die ark en bij die tabernakel horen heilige mensen, priesters en levieten die de dienst in het huis verzorgen. Jakob, Isaak en Abraham zouden hun ogen niet geloven als ze de cultus zouden zien. Wat een veranderingen. Ze zouden er vragen bij stellen. Of de toevalligheid onder de aartsvaders niet bevindelijker is dan de meer steriele offerdienst. Hoe ver ben je met zo’n tabernakel nog verwijderd van de omliggende volkeren die hun tempels met goud en zilver aankleden?

Een nieuwe breuklijn meldt zich, als het volk Israël in Kanaän neerstrijkt. De tabernakel is passé. Er verrijst een grootse tempel in Jeruzalem met vaste altaren, een vast reukwerk. De fundamenten waren niet te vergelijken met de pinnen die de tabernakel in de woestijn aan de grond moesten houden. Was God dan niet een God die met zijn volk meetrok? Moest het nu zo zijn dat het volk zelf op reis ging en als pelgrim God ging bezoeken? Is dat niet de omgekeerde wereld?

Als het volk generaties verder gewend is aan de tempel, komt er een nieuwe breuklijn. De Babyloniërs veroveren het land Israël en maken de tempel met de grond gelijk. De joodse gelovigen worden afgevoerd en weten niet veel anders te beginnen dan in Babel, de poort naar de hemel, in synagogen bij elkaar te komen, te bidden en in gesprek te gaan. Zonder offers. Zonder verzoening. Alleen taal.

Voor joodse-christenen ontstaat er een nieuwe breuk in de kerk, als ze de waarde onderkennen van Jezus, de man uit Nazareth. Ze zien hem als zoon van God, als persoon in wie de hele bedoeling van God met de wereld zich samenbalt. Het is een breuklijn. ‘Breek deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem laten herrijzen’ (Johannes 2: 19). 

Wat zullen we verder uitwerken aan veranderingen in de loop der jaren? Na het schisma tussen joodse christenen en heidense christenen, de breuk tussen westerse en oosterse christenen, de Reformatie. Steeds maar weer breuklijnen. Zelfs God reageert verschillend bij de diverse breuklijnen. Bij Abram is er een soort vanzelfsprekendheid waarmee God Abram aanspreekt. Bij Mozes laat hij zich beschrijven in boeken. Bij David laat hij zich beschrijven in gedichten. En als de joden in ballingschap gaan, is er geen expliciete openbaring, maar een  analyse dat de verwoesting van de tempel en de ballingschap te wijten zijn aan de oppervlakkige levenshouding van het volk. De openbaring in Jezus Christus als messias is meest pregnant qua betekenis en tegelijk onverwacht in zijn menselijke gestalte voor buitenstaanders.

Je ziet dat het bij het wezen van de geschiedenis en de ontwikkeling van mensen hoort dat vormen van kerkzijn zich aanpassen. De schat in aarden vaten krijgt steeds weer een nieuwe plek om te wonen. Het zijn de breuklijnen die een indringend appel doen op de gelovigen. We zijn een geroepen geslacht. Geroepen nieuw te dromen, nieuw uit te dragen.

Ik bezoek als classispredikant elke kerkenraad in Overijssel-Flevoland eens per vier jaar. Eén van de vragen die ik het meest gesteld krijgt luidt: hoe krijgen we jonge mensen weer in de kerk? Ik leg dan uit dat er een breukvlak is in de geschiedenis. Dat de rol van de kerk anders wordt. Dat de kerk anno 2019 gaat lijken op de kerkkloosters van de Middeleeuwen. Dit was zo’n kerkklooster. Er was een kerk, maar er was een heel levenshuis omheen. En soms leken de ruimten er om heen wel belangrijker dan de kerk. Veel mensen kwamen langs. Maar er waren weinigen die monnik werden of non. U, zeg ik dan, bent geroepen monnik te zijn of non. U bent de Gideonsbende. U draagt het geloof en als ambtsdrager draag je tegenwoordig meer of in ieder geval anders dan je ouders voor je. Een ambtsdrager is een gemeentedrager. U draagt de mensen.

Vaak nemen mensen geen genoegen met dat antwoord. Dan willen ze foefjes. En die geef ik dan. Ik zal u er een paar geven.  

Suggestie 1. Doe mee met de campagne kerkproeverij die dit jaar 2019 wordt gehouden op 29 september dit jaar. Vraag enkele weken voor 29 september mensen uit de gemeente om iemand uit de betreffende leeftijd mee te nodigen als gast naar de kerk. Zoals je elkaar uitnodigt voor een theatervoorstelling of een sportwedstrijd.

Suggestie 2. Ontwikkel rite-de-passage voor de leeftijdsgroep van 20 tot 50 jaar. Veel van wat de kerk nu doet is gericht op de jonge mensen tot 18 jaar en op ouderen die ziek kunnen worden of tijd hebben voor bejaardenactiviteiten. Jongvolwassenen, zo blijkt, zoeken niet als vanzelfsprekend de kerkelijke gemeenschap, maar op scharniermomenten komen ze wel. Bij een huwelijk, een begrafenis, een doop. Bouw dat soort momenten uit en spreek ze persoonlijk aan: bij het slagen voor een examen, bij een verhuizing, bij het vinden van een vaste baan, bij het aangaan van een langdurige relatie, als ze dertig worden, drieëndertig, bijna veertig, als ze een hypotheek afsluiten, als hun kind bijna twee wordt. Maak er eventueel een ritueel bij. 

Suggestie 3. Maak Valentijnsdag tot een dag waarop oud en jong samenoptrekken. Laat een jongere – heb ik van Ruben van Zwieten geleerd – een daglang een oudere adopteren en ze samen een avond naar een schouwburg gaan of een museum en uitwisselen wat ze ervaren. Leer ons weer het gesprek tussen de generaties te voeren.

Het zijn suggesties, maar de kern voor een verandering ligt ergens anders. Wissel uit wat de kern van je eigen geloof is. Missionair zijn begint met getuigen wat er in je eigen ziel omgaat. Bij managementtrainingen gaat het nog wel eens over Simon Sinek. Deze auteur onderscheidt een zogenaamde Gouden Circel. Daarin plaatst hij in het midden het woord ‘Waarom’. Dan iets breder het woord ‘Hoe’. En aan de buitenkant het woord ‘Wat’. Hij legt uit dat veel mensen van buiten naar binnen werken. Ze hebben eerst iets praktisch en zoeken dan naar verdieping. Het geheim van een bedrijf als Apple met Steve Jobs is omgekeerd. Hij begint met een motivatie. Hij wil mensen beter laten communiceren. En uit die meer zingevende vraag komen allerlei andere antwoorden.

Zo is het met ons geloof en met de kerk. Het begin met de ‘waarom’-vraag. Wat bezielt mij om God te eren? Wat verwacht ik van God? Wat raakt me? Het gaat dus allereerst om onze bezieling, om de Geest, om ons eigen elan. Waar de Geest ons raakt. Ik citeer van den Brink en van de Kooi: ‘De Geest bezorgt het heil van God een thuis’. De Geest raakt ons, inspireert ons, is ons lust en leven. Vanuit dat waarom, komen dan andere vragen min of meer vanzelf: het verlangen naar een hoe, hoe we dit uiten. In verkondiging, in lofprijzing, in gebed. En vanuit het ‘hoe’ komt het tot het ‘wat’, deuren van een kerk openzetten, tijden afspreken om elkaar te ontmoeten rond de catechese.  

Het gaat dus ten diepste om onze eigen bezieling en om dat te verwoorden. Het doet me denken aan Antoine de Saint-Exupéry, die schrijft: Als je een schip wilt bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. Leer ze in plaats daarvan te verlangen naar de enorme eindeloze zee en geef vergezichten naar andere landen. Mensen leven van de droom.

We hebben afgelopen jaar Arend Hengeveld begraven. Een man die met recht jarenlang president-kerkvoogd was. Hij sprak graag over theologie. Ik herinner me dat hij ooit iemand van de predikanten citeerde die bij een open graf zei: ‘Nu resten er nog maar twee dingen: dit open graf en de belofte’. Het is de belofte dat God met ons zal zijn tot aan het einde der aarde, die ons motiveert en inspireert. Besef dat dit aardse woelen kracht van nieuw leven geeft.

Het begint dus met bezieling. Dat lukt vaker dan je denkt. Tot twee, drie keer toe stonden de tranen me in de ogen. Afgelopen zondag hadden we een top-2000-dienst. Een wat wonderlijk concept van een kerkdienst. De preek en de liturgie zijn ingeleverd. Daarvoor in de plaats draai je plaatjes en vertellen mensen wat hen raakt in dat lied. Dat had ik natuurlijk toen mijn broer vertelde over een zoon die gestorven is. En hij liet daarbij het lied van Eric Clapton horen, ‘tears in heaven’. Clapton schreef het nummer naar aanleiding van het noodlottig ongeval van zijn vierjarig zoontje Conor. Hij kijkt als het ware even om de hoek in de hemel en bezingt wat hij ervaart. Ik had het ook met een man die vertelde over het onschuldige lied Suzanne van Herman van Veen. Het ging over zijn puberjaren en dat hij bijna ongelovig was geworden. En toen was er ineens dat lied Suzanne over de verliefdheid en de overgave aan een meisje en dat wordt vergeleken met de overgave van een visser op het Meer van Galilea, die zo vertrouwd is met de branding en het water, dat hij op water kan lopen.

Het geheim is steeds weer het evangelie te laten incarneren. Als ons dat lukt, ontstaat er een vuur, een wind, Geestdrift.

Mag ik ons dat toewensen voor het komende jaar 2019.