Foto: Marten van Wijhe kreeg voor de historische vereniging een gratis exemplaar aangeboden van het boek van Peter Kooij over het Joodse leven in Delden
Van Davidster tot gevelsteen
‘Weet u hoe de Davidster is ontstaan? David sliep in een grot. Hij had zich verborgen voor koning Saul. Saul kwam bij hem in de buurt. Maar voor de plek waar David was, had een spin een web gesponnen. Daarom liep Saul aan die plek voorbij. Dat moest een plek zijn waar recent niemand naar binnen was gegaan. Zo ontsnapte David dankzij een spinnenweb dat de vorm had van een Davidster. Het symbool voor het Jodendom was daarmee een feit’.
Dat was één van de verhalen die vanuit het publiek werden aangedragen tijdens de presentatie van het verhaal ‘Joods leven in Overijssel’ op zaterdag 20 juli in Delden. De Stichting Bedehuizen in Overijssel en Flevoland had de bijeenkomst belegd rond de jaarvergadering en de heruitgave van een boek van Peter Kooij over het Joodse leven in Delden. Marten van Wijhe kreeg voor de historische ontmoeting een presentexemplaar aangereikt. Ds. Klaas van der Kamp was uitgenodigd om iets over het Joodse leven in het geheel van Overijssel te zeggen. Daarna ging hij in gesprek met de bezoekers.
De vele vragen en wandelganggesprekken maakten duidelijk dat er veel deskundigheid was onder het publiek. ‘Waren het allemaal burgemeesters die ook al voor de oorlog in een stad stonden, die meewerkten?’, werd er gevraagd. Het antwoord luidde: ‘Ja. Aanvankelijk sloten de Duitse bezetters aan bij de bestaande infrastructuur. De Duitsers hebben eerst de gemeenteraden uitgeschakeld. Men voerde het Führer-principe door bij de burgemeester. Later zijn ook burgemeesters vervangen door nazi’s, maar aanvankelijk was dat niet zo’.
‘Werden de adressen van de Joodse burgers doorgespeeld naar de Duitsers?’ Het antwoord luidde: ‘Ja, de Duitsers konden vrijuit beschikken over de administraties’.
‘Stonden de Joodse synagoges op grond die in erfpacht was gegeven? Als dat zo is, mocht je aan het einde van de erfpacht de gebouwen afstoten tegen afbraakwaarde’. Het antwoord luidde: ‘Ik heb dat niet helemaal in beeld voor de hele provincie. Maar ik vermoed dat dat wel vaak zo is. En dat men op maat keek wat er aan afspraken nodig was om dat allemaal in goede banen te leiden’.
‘Wanneer vond het eerste transport plaats?’ Antwoord: ‘Het eerste transport vond al plaats voordat men de administraties helemaal op orde had gemaakt (1943). Dus ook al wel in 1942’.
Vanuit Haaksbergen maakte een bezoeker de opmerking: ‘Ik wil graag vertellen hoe het nu gaat in Haaksbergen. Elke twee weken hebben we weer een dienst in de synagoge. Er is een bloeiend leerhuis. Protestants, rooms-katholiek en Joods werken goed samen’.
En iemand verzuchtte: ‘Ik ervaar het als een worsteling, hoe ik me heb te verhouden tot de Joden. Ik heb begrip voor hen. Maar ik zie ook de nood aan Palestijnse kant. Hoe kijkt u daarnaar?’ De reactie luidde: ‘Dat is ook bijna onoplosbaar. Er is geen grijs tussengebied meer. Je bent voor of tegen. Het is een gepolariseerd thema. Bij de Raad van Kerken in Nederland probeerden we het zo op te lossen dat we geen oplossingen aandroegen voor het Midden-Oosten als enkele partij. We werkten per definitie samen als Joden, Moslims en Christenen in Nederland. En als we iets zeiden of deden, ging dat altijd met tekst die we gezamenlijk maakten. Op die manier probeerden we te laten zien hoe we in Nederland vanuit verschillende achtergronden probeerden samen op te trekken’.
Dan hieronder de tekst die min of meer op deze manier is uitgesproken:
Joods leven in Overijssel
Ik dank de Stichting Bedehuizen in Overijssel en Flevoland voor de uitnodiging hier iets te zeggen. Een bijzonder moment, bij de presentatie van de uitgave ‘Een geschiedenis van Joods Delden’. Ik zal de uitgave in een iets breder kader zetten. Ik ga in op het Joodse leven in het geheel van de provincie Overijssel. Gefeliciteerd met de aanbieding van deze overzichtelijk en prettig geïllustreerde geschiedenis. U laat daarmee de herinnering van het jodendom leven in het midden van de kwekweschudders (bijnaam van de Deldenaars), letterlijk de wieders van kweekgras.
Ik begin met een peiling. Dat geeft een idee van uw beelden vooraf:
Stelling 1. Verschillende burgemeesters in Overijssel weigerden in de oorlog mee te werken aan het registreren van Joden. Juist / onjuist. (Bij de presentatie bleek dat een derde tot de helft van de mensen ‘juist’ scoorde bij de vraagstelling; later in het verhaal zou duidelijk worden dat die benadering nog iets te optimistisch was).
Stelling 2. Nederland was door de eeuwen heen een fijne plek voor Joden om te wonen en te werken. Juist / onjuist. (Bij de presentatie bleek dat ongeveer de helft van de mensen ‘juist’ scoorde; later bij de presentatie kwam de vraag naar voren in hoe je ‘fijn’ definieerde. Eén van de vragenstellers gaf aan dat – voor zover bekend – je in Nederland in ieder geval geen maatregelen had in de sfeer van ‘aparte kenmerken moeten dragen als Jood’, althans voordat de nazi’s die eis stelden).
De vraag naar het Joods leven is onverwacht actueel. Want de positie van Joden staat weer ter discussie. Sinds 7 oktober 2023 zijn uitingen van antisemitisme in Nederland verdubbeld. Van de ene op de andere dag werd de aandacht voor de oorlog in Oekraïne minder en ging de focus van de westerse wereld naar Gaza. Op de één of andere manier appelleert een oorlog tussen Joden en Palestijnen meer tot de verbeelding dan een oorlog in Sudan of Oekraïne.
Ik citeer een column van Sylvimenco in Trouw van 25 mei. Zeven oktober is de dag dat zo’n tweeduizend Hamas strijders vanuit Gaza enkele kibboetsiem overvielen, joodse vrouwen onderwierpen aan groepsverkrachtingen, mensen dood schoten, vernederden, in gijzeling namen. En al 24 uur later was er een demonstratie in Rotterdam, waarin de schuld voor de moord op meer dan duizend joden niet bij Hamas werd gelegd, maar bij de Joodse gemeenschap zelf. Dan hadden ze zich vanaf 1948 maar niet zo moeten versterken.
De Joodse gemeenschap als zondebok. Studenten combineren anti-zionisme met uitsluiting van joden van universitaire studies en uitsluiting van de vierdaagse in Nijmegen.
We gaan niet verder door op de actualiteit. We zijn bij de presentatie van de herdruk over het Joodse leven in Delden. En we willen dat thema in een breder kader zetten en de vraag stellen: Hoe is het in de geschiedenis van Overijssel?
Bijna alle boeken over dit onderwerp beginnen bij 1800. Er is weinig beschreven van het jodendom in onze provincie voor 1800.
De terughoudendheid heeft ongetwijfeld te maken met het feit, dat de Joden voorbijgangers waren. Ze kregen geen kansen in de Middeleeuwen om zich hier blijvend te vestigen. Ze mochten bijvoorbeeld geen lid worden van de gilden. En zo’n lidmaatschap was in de Middeleeuwen een must om een ambacht blijvend uit te oefenen. De gilden beschermden de vakgenoten. Tegelijk schermde men de markt af tegen vreemdelingen. Lidmaatschap ging vaak over van vader op zoon. Op die manier konden knechten niet toetreden tot de markt en ook vreemdelingen kon men op deze manier weren uit de gilden. De gilden vormden een sociaal verband ook. Er waren gildefeesten. Ze zorgden voor de defensie van een stad. Je kan het een sociaal en maatschappelijk vangnet noemen. De Joden hoorden daar niet bij en kregen daar geen toegang toe. De Joden konden niet tot in de haarvaten van de samenleving doordringen.
Willen we toch iets meer zeggen over die periode voor 1800 dan is er één boek dat ons verder kan helpen. De Heliand. Wat is het? De Heliand is een harmonisatie van de vier evangelieverhalen die we in de Bijbel hebben. Een Saksische monnik wilde de verhalen uit Matteus, Markus, Lukas en Johannes aan eenvoudige mensen vertellen, die het Latijn niet machtig zijn. En daarom maakte hij één integraal verhaal van het leven van Jezus. Hij beschreef dat in de volkstaal. Een heus evangelie in de streektaal die in de Middeleeuwen werd gesproken tussen Deventer en Hamburg.
De dichter schreef zo omstreeks 832. Hij heeft zich enige vrijheid veroorloofd. Hij moest immers het verhaal duidelijk maken aan eenvoudige mensen. Hij zette daarom de tekst op rijm. Om dat te redden smokkelde hij extra woorden in de tekst en hij liet stukjes weg. En het is interessant om te kijken welke woordjes hij toevoegt als het over Joden gaat. We kunnen uit de veelheid van plaatsen afleiden dat onze Saksische voorouders vertrouwd waren met de aanwezigheid van Joden.
Hoe wordt er dan over de Joden gesproken? Ik geef een paar citaten. In Johannes 8 staat het verhaal van een overspelige vrouw die bij Jezus wordt gebracht. De aanbrengers vragen aan Jezus, wat er met de vrouw moet gebeuren. Volgens de traditie moet zo’n misdaad van overspel bestraffen met een steniging. De Heliand schrijft daarover: ‘De voormannen der joden, / hem van aanvang af boosaardig gezind / waren vastbesloten tegen het vredeskind Gods, / tegen de zoon van de heer haat te prediken’ (3896 v.v.). De joden worden dus in een karikatuur beschreven: ‘Ze zijn van aanvang af boosaardig’.
Als het over de gevangenneming van Jezus gaat, schrijft de Heliand: Het zijn de joden, ‘het grimmige volk’ (4826), dat Jezus gevangen neemt in de Hof van Gethsemané. ‘Menige jood liep om Christus heen, en belasterde hem smadelijk’ (5051). En over het oordeel dat Jezus ten dode toe schuldig is, schrijft de Heliand: ‘We nemen de moord voor onze rekening, ook als dat een zonde is’.
We moeten vaststellen dat onze voorouders stereotype beelden verspreiden. Dat bleef eeuwen in stand. Zelfs in de Tweede Wereldoorlog veranderde dat niet. Anne de Vries schreef daarover in 1947, een jaar na de oorlog: ‘Wij moesten de Joden niet. Ondanks het feit dat wij dagelijks met hen omgingen, waren wij bijna allen…. antisemiet’.
Peter Kooij vertelt dat er in de veertiende eeuw Joden in deze streek rond Delden verbleven. ‘Een dramatisch dieptepunt ontstaat als Joden de schuld krijgen van de dodelijke pest die van 1349 tot 1352 rondwaart. In Deventer, Zwolle en Kampen worden. ‘Joden werden gedood en verbrandt uit liefde tot God. Met het van Joden geroofde geld worden schulden aan de bisschop van Utrecht terugbetaald’.
In de Canon Hof van Twente is een venster opgenomen over de Joodse begraafplaats hier in Delden. Daarin signaleert de historische vereniging: ‘De eerste joden hadden zich in Delden, Goor en Diepenheim in de veertiende eeuw gevestigd’. In 1771 wordt er in documenten gesproken over de Joden hier in Delden. En de Joodse begraafplaats in Delden dateert van 1781.
Peter Kooij vertelt dat het aantal Joden landelijk gezien 2,15 procent bereikt in 1889. In 1840 maken zij in Delden 4,5 procent van de bevolking uit. Dus de gemeenschap is hier goed vertegenwoordigd. In 1920 zijn er net zoveel Joden als gereformeerden hier in Delden.
Ooit telde de gemeente Hof van Twente 200 Joden. De synagoge in Goor aan de Schoolstraat was lange tijd het centrum van Joodse leven van Goor, Diepenheim en Markelo. Nogal wat Joden trekken door naar Mokum, naar de grote stad, Amsterdam. In 1930 was dat al weer teruggelopen naar minder dan honderd.
In de provincie is het minder aantrekkelijk voor Joden. Joden hebben zich te concentreren op enkele beroepen. In 1887 waren er drie Joodse slagerijen hier in Delden; Groenheim, Cohen en De Leeuw. Anderen liepen met manufacturen, lompen en vodden langs de deuren. Salomon van Wijhe (geboren 1814) is veearts. De meeste Joden zijn arm. De langdurige bouw van de synagoge hier in Delden en later het badhuis spreken boekdelen.
Als we kijken naar de begraafplaatsen van de Joodse gemeenschap dan zien we door de hele provincie wat we ook in andere delen van de wereld zien, dat de begraafplaatsen buiten de woonkernen moesten worden aangelegd. Het idee dat Joden en anderen op één begraafplaats zouden kunnen worden ondergebracht was niet in beeld. Overigens geldt dat ook voor protestanten. Ze kwamen niet op dezelfde begraafplaats als de rooms-katholieken. En zelfs in de Noordoostpolder, die pas na 1945 echt in cultuur is gebracht, zie je dat de katholieke graven duidelijk afgezonderd zijn van de protestantse.
We zoomen verder in. In het boek ‘Over ziel en zaligheid’ is een hoofdstuk opgenomen over de Joden. Jaap van Gelderen schreef het onder de titel ‘Joden in Overijssel’. Hij begint, we signaleerden het al, bij het jaar 1800. Wat is er zo belangrijk in die periode? Het is de Franse tijd. Napoleon kwam in Nederland. En hij gooide de hele administratie op de kop. Hij heeft in pakweg tien jaar tijd modernisering gebracht. Hij zorgde er onder meer voor, dat alle burgers gelijke rechten kregen, ook godsdienstige rechten. En het is daarom vanaf die tijd dat Joden in het publiek hun religie belijden. Ze kregen een recht op een kerkgebouw.
Jaap van Gelderen geeft een prachtige beschrijving van het Joodse leven. Ik geef een citaat. Het Joodse leven kenmerkte zich door ‘hard werken, sappelen en voortuig zien te komen in de maatschappij, rondreizen om iets te verdienen, staande op de markten, werkend als middenstanders, in de veehandel of in de textielbranche. Met als ideaal: het studeren van de kinderen’. Dan in huiselijke kring, in sjoel (synagoge) en chewre (vereniging met een godsdienstig doel) de beleving van de geborgenheid en intimiteit van de joodse godsdienst, de ‘Jiddischkat’. Tradities als de viering van de sjabbat, de eigen kalender met feest-, rouw- en vastendagen, de zeden en gebruiken rondom geboorte, huwelijk en sterven, de spijswetten, het Hebreeuws – taal van gebed en studie – en het Jiddisch – de onderlinge taal, de verbondenheid met de jodenheid elders, de verwachting van het herstel van Israël’.
Dus voor Jaap van Gelderen is het startpunt 1796. En het zijn de Fransen en de idealen van de Franse Revolutie die de Joden ruimte hebben geboden. De nieuwe ruimte stelde de Joodse gemeenschap voor uitdagingen. Want van outcast moest men zich rekening gaan geven van de risico’s van assimilatie. Het was de tijd dat men het eigen profiel verdiepte door de vorming van een onderling verband in het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap.
Overijssel was één ressort met Zwolle als opperrabbinale zetel. Daarbij hoort de naam van opperrabbijn Hirsch. Door overheidssubsidies kwamen er meer synagoges. Steden als Kampen en Deventer kregen omstreeks 1850 godsdienstonderwijzers. Hun onderwijs was liberaal getint. In Twente was men meer orthodox.
De Joodse gemeenschap in Enschede maakte een spectaculaire groei door. De Joodse gemeente telde in 1809 10 leden, in 1860 waren dat er 190, terwijl er in 1899 757 leden werden geteld. In 1928 werd de synagoge ingewijd. In 1941 was Enschede de grootste Joodse gemeente in de provincie, er waren 1310 leden. Ter vergelijking: In Zwolle waren dat er 681 en in Deventer 629.
De gemeenschap vond aansluiting bij de leidende klassen. In Kampen was Phinie S. Stibbe (1801-1882) twintig jaar lid van de gemeenteraad, in Twente leverden de textielfamilies gemeentebestuurders, in Hardenberg was drukker Rudolf E. de Bruin vanaf 1919 lid van de raad en later locoburgemeester.
De Tweede Wereldoorlog bracht een keihard einde aan de groei van de Joodse gemeenschap. Nagenoeg de hele gemeenschap is op transport gesteld naar Duitsland. De gemeenschap in Delden, vertelt Peter Kooij, maakte al op 24 november 1940 kennis met vernielingen. Het Telefoondistrict Hengelo krijgt in juni 1942 van burgemeester Van Nispen van Sevenaer een opgave van Joodse ingezetenen en in juli van de ondernemingen. De burgemeester verstuurde een opgave van alle Joodse adressen. In 1943 vonden 17 slachtoffers uit Delden in het beruchte concentratiekamp Sobibor de dood.
Velen van ons zijn opgegroeid met het idee, dat er ook veel steun was voor de Joden en dat veel Nederlanders vanuit het verzet hen hebben geholpen. Ik wil niet tegenspreken dat er verzetsstrijders zijn geweest; hoe zou ik anders als we spreken over een provincie waar Frits de Zwerver zijn wortels heeft. Peter Kooij noemt de namen van de familie Cohen en de familie Groenheim hier ter plaatse. Ook de familie Meijberg overleefde de oorlog. Maar is het representatief voor wat er hier in Overijssel heeft plaatsgevonden?
Prof. dr. Maarten Duijvendak uit Groningen heeft daar onderzoek naar gedaan. Duijvendak analyseerde hoe de burgerlijke autoriteiten op de anti-Joodse maatregelen in de Tweede Wereldoorlog reageerden.
Duijvendak stelde vast dat alle burgemeesters in Overijssel hebben meegewerkt met de Duitsers. Ze zetten een administratie op poten. Die administratie leidde uiteindelijk tot deportatie.
‘Het is een ongemakkelijke geschiedenis’, legt Maarten Duijvendak uit, die uiteindelijk 140.000 Joden in Nederland van hun burgerrechten heeft beroofd.
Toen de Joden waren afgevoerd werden hun bezittingen verkocht aan particulieren. In Kampen heeft de gemeente achterstallige heffingen opgelegd aan Joden die al gedeporteerd waren. In Kampen is er nog in 1944 straatgeld geïnd betaald uit een Joodse nalatenschap. De gemeente Delden declareerde de gemaakte onkosten voor het transport van de Joden en de bewaring van de goederen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De Joden verklaarden Overijssel in 1943 ‘Jodenrein’.
Hoe was de situatie na de oorlog? Zestien Joodse kerkelijke gemeenten moesten worden opgeheven: Blokzijl, Dedemsvaart, Denekamp, Hardenberg, Hasselt, Kampen, Ommen en Raalte in 1947; Goor, Oldenzaal, Rijssen en Zwartsluis in 1948; Borne en Steenwijk weer later. Delden werd een opslagruimte en is in 1963 afgebroken. U heeft er recent een gevelsteen van herplaatst. Voormalige synagogen moesten worden verkocht, regelingen moesten worden getroffen voor het onderhoud van de begraafplaatsen, de traditie verbiedt immers dat deze zouden worden geruimd in afwachting van de ‘dag der opstanding’. In enkele gemeenten – Enschede, Zwolle en later Haaksbergen bijvoorbeeld– moest de geregelde voortgang van de sjoeldiensten behartigd worden en het godsdienstonderwijs worden georganiseerd. Aan de joodse gedenkdagen werden twee dagen toegevoegd: Jom-ha-Sjoa (dag ter herinnering aan de vernietiging) en de viering van de Israëlische Onafhankelijkheidsdag (voorjaar 1948).
Ik was twee maanden geleden in Hannover en bezocht de bibliotheek. Ik maak even een uitstapje om Overijssel in een iets bredere context te zetten. Daar was een speciale tentoonstelling gewijd aan boeken die men voor en na de oorlog onder dubieuze omstandigheden in de collectie heeft opgenomen. Hier een boek ogenschijnlijk van een legeropleiding ontvangen, maar als je goed kijkt zich je links onder de oorspronkelijke eigenaar: Joseph Loewenstein. Zo zijn er – becijferde men – ongeveer 100.000 eigendommen met een dubieuze achtergrond.
Is er dan niets positiefs te melden? Zeker. We hebben in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een opleving kunnen zien van de interesse voor de Joodse bronnen. Die interesse kan je nog steeds aanwijzen, ook al is het aantal vernieuwende studies verminderd in Nederland. Enkele protestantse kerken in onze regio hebben zogenaamde diensten rond Tora en Evangelie. Er is een classicale werkgroep die zich verdiept in de Joodse bronnen. Er liggen struikelstenen in Delden voor de huizen waar Joden woonden.
En dan is er dit moment. En wij zijn hier als groep bij elkaar in Delden, er is een nieuwe druk over het verleden van de gemeenschap die met de oorlog had kunnen worden verdonkeremaand, maar u kiest er voor gezicht te blijven geven aan de gemeenschap die hier woonde. Gedenken is het begin van respecteren.