Goed volk buiten
Op een bepaalde manier is de verhouding van schrijver Rutger Bregman (1988) tot zijn vader ds. Kees Bregman (1959) symbool voor de relatie tussen twee generaties. Ds. Kees Brugman houdt van de Bijbelse verhalen, koppelt die aan contextualiteit en heeft met overtuiging verschillende kerkelijke gemeenten gediend. Hij diende de gemeenten te Renesse, Zoetermeer en Soest.
Zoon Rutger Bregman schrijft expliciet in zijn boek ‘De meeste mensen deugen’ dat hij niet op die manier religieus is, zoals zijn vader dat wel is. Maar ondertussen lees je expliciet hoe Rutger thuis is in de Bijbelse teksten, hoezeer de teksten hem richting geven in zijn leven en bij dat alles is de normering van zijn leven, de stip op zijn leven zo metafysisch, zo bovenzinnelijk, zo ideaaltypisch, dat de grens naar de religie flinterdun is. Het boek biedt daarmee een bijzondere illustratie van het thema van de pastoreslunch: over de kerk naar buiten.
Rutger Bregman legt in zo’n 478 bladzijden uit dat we in de westerse cultuur iets te gemakkelijk uitgaan van een negatief mensbeeld. De mens is geneigd tot alle kwaad, is dan het motto; je moet er mee oppassen, want voor je er erg in hebt, plaats je een profetie die zichzelf gaat vervullen. Rutger Bregman hanteert een ander motto: De meeste mensen vallen mee. Zijn boek geeft een breed scala van antropologische onderzoeken die soms ten onrechte een negatief licht hebben geworpen op de motieven van de mens. Met liefde citeert Bregman de kerstdagen uit 1914, toen de soldaten in West-Europa de loopgraven uitkwamen en Duitsers en Geallieerden samen Kerst vierden tot ongenoegen van de hogere officieren die juist een ontmenselijkt beeld probeerden te verspreiden van de tegenpartij.
Rutger Bregman draagt het boek op aan zijn ouders. En daarmee geeft hij niet alleen zijn vader en moeder, maar een hele generatie huiswerk. Hoe verhouden we ons als kerkelijk betrokken mensen tot een generatie die in meerderheid niet direct aansluiting vindt bij de kerk, maar die tegelijk best positief naar evangelische waarden kijkt en zeker respect heeft voor de Joodse bronnen? Je doet deze generatie in meerderheid geen plezier met een alfacursus. Ze zijn niet van zins trouw iedere zondag de kerkdienst te bezoeken. Tegelijk willen ze zich wel verhouden tot het goede leven, tot het moreel goede leven, hier op aarde.
Bij Rutger Bregman gaat de liefde voor het leven zo ver, dat hij zijn boek afsluit met tien leefregels. Bij een domineeszoon snap je direct dat hij daarmee knipoogt naar de tien leefregels zoals ze in Exodus 20 generatie op generatie zijn voorgelezen in de kerk. Het Godsbeeld is er uit weggeschreven en daarvoor in de plaats komt een antropologische moraal. Zijn eerste leefregel: ‘Bij twijfel, ga uit van het goede’. En andere one-liners volgen zoals ze in een zelfhulpboek van deze tijd niet zouden misstaan: Denk in win-win-scenario’s, verbeter de wereld, stel een vraag; temper je empathie, train je compassie; en wat dacht je van de direct aan de gouden regel van de bijbel ontleende tekst: heb je naaste lief, gelijk ook anderen hun naasten liefhebben. De leefregel ‘sla geen nazi’ doet denken aan de levensinstelling van Ghandi. En de leefregel ‘vermijd het nieuws’ geeft de associatie dat je best iets van de attitude van een kluizenaar je eigen kunt maken. In ieder geval heeft het weinig zin als een nieuwsjunkie boven op het journaal te zetten, want daar krijg je een vertekend wereldbeeld van.
Hadzavolk
De kerk mag zich laten uitdagen door mensen zoals Rutger Bregman. Hij draagt zijn boek op aan Peta en Kees, zijn ouders. Hoe zouden wij vanuit de kerk naar dergelijke mensen kijken, de volgende generatie, die best wel iets wil met levensbeschouwing en idealisme, maar die niet per se te motiveren is om geregeld de eredienst gaande te houden? Rutger Bregman geeft daar zelf wel een beeld van (pag. 139). Hij citeert Frank Marlowe, een Amerikaanse antropoloog die jaren onder het nomadische Hadzavolk in Tanzania leefde. Hij schrijft: ‘Ik denk dat we kunnen zeggen dat de Hadza een religie hebben, of in ieder geval een kosmologie, maar het lijkt nauwelijks op dat waar de meesten van ons in complexe samenlevingen aan denken bij religie. Er zijn geen kerken, predikers, leiders, of religieuze hoeders, geen idolen of beelden van goden, geen reguliere diensten, geen religieuze moraal, geen geloof in het leven na de dood – hun religie lijkt totaal niet op de grote religies’.
Voor Rutger zijn we in een val getrapt. Tussen de Tigris en de Eufraat ontstond namelijk een zeldzame vorm van akkerbouw, waar je niet hard voor hoefde te werken. Je kon zaaien op grond die ieder jaar overstroomde. Met de geboorte van de staat, ontstond ook de kerk, voor Rutger Bregman. De kerk met de geestelijken diende om een diepere basis te geven aan de macht. Het Godsbeeld ontwikkelt zich tot een straffende God, die je aanpakt als je geen respect opbrengt voor de maatschappelijke orde. Als de staat zich verder ontwikkelt in positieve zin, erodeert het beeld van God als straffende God. ‘De rol van God de Vader werd overgenomen door Vadertje Staat’ (pag. 300). ‘God is hier werkloos geworden. Zoals traditionele handwerkers hun baan verloren aan de lopende band, zo raakte God zijn baan kwijt aan de bureaucraat’.
Godsbeeld
Rutger Bregman laat dus geen ruimte voor een Godsbesef groter dan ons hart; geen persoonlijke identiteit die het geheim van de schepping is. Zijn beeld van God gaat op in wat antropologen nodig hebben om de orde in de samenleving te karakteriseren. Het beeld van God is dan ook vooral een maatschappijbevestigend beeld. De sterk kritische toon die je door de hele schrift heen vindt bij onder meer de profeten komt er dan bekaaid af.
Hoewel Rutger daar zelf een uitzondering op maakt als hij bij het thema ‘de andere wang’ komt. Hij citeert de Bergrede, als Jezus zegt: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: ‘Een oog voor een oog en een tand voor een tand’. En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’. Bregman waardeert dat rationele principe. Moderne psychologen noemen het ook wel ‘niet complementair gedrag’. Het is merkwaardig dat Bregman de noodzaak ziet van een positieve insteek, ook de vraag stelt ‘werkt het op grote schaal’, maar dan trekt hij niet de conclusie dat je steun kunt hebben van een school waarin je je oefent in dit soort benaderingen.
Hij citeert ook aan het einde van zijn boek nog wel een bijbeltest: ‘Jullie zijn het licht in de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is’. Rutger Bregman noemt dat de besmettelijkheid van
Twee wolven
Rutger Bregman ziet zijn boek als een levensveranderende medicijn. Hij wil verleiden tot een nieuw mensbeeld. Hij citeert dan een joodse parabel: ‘Een grootvader zei eens tegen zijn kleinzoon: ‘Er speelt zich een gevecht in ij af, een strijd tussen twee wolven. De ene is slecht, boos, hebzuchtig, jaloers, arrogant en laf. De andere is goed – hij is rustig, liefdevol, bescheiden, gul, eerlijk en betrouwbaar. Deze wolven vechten ook in jou en in ieder ander persoon’. De jongen dacht even na en zei toen: ‘Welke wolf zal winnen’. De oude man glimlachte. ‘De wolf die jij voedt’.
Rutger Bregman, de schrijver en antropoloog en ds. Kees Bregman: Zoon en vader. Ze staan voor twee generaties: de generatie van de zoekers en de dominee die kijkt hoeveel rek je kunt vinden om het nieuwe mensbeeld en het oude mensbeeld bij elkaar te brengen. Daarbij gaat het ook over de vraag of je de metafysische waarden waar Rutger Bregman voor staat niet met God mag verbinden. Dan doe je de bovennatuurlijke essentie recht. En wat doe je – tweede vraag – als de ‘survival of the friendliest’ toch minder vanzelfsprekend is dan je zou willen?
Het thema 'Goed volk buiten' staat centraal bij de pastoresdag van Overijssel-Flevoland op vrijdag 16 juni 2023. Opgave is mogelijk via: k.vanderkamp@protestantsekerk.nl