Welbevinden van predikant op scharniermoment in de tijd

De vraag ‘Hoe schatten we het welbevinden van onze predikanten in’ maakte veel los in het breed-moderamen van 4 juli. De vraag was ontleend aan een onderzoek dat de Protestantse Kerk laat houden naar de duurzame inzetbaarheid van predikanten. Projectleider Wouter Voshol had daarvoor al eerder een bijeenkomst georganiseerd met acht predikanten in de classis Overijssel-Flevoland en hij organiseert soortgelijke inspraakmomenten in andere classes. De intekening overtreft ver het aantal beschikbare plaatsen en daaruit kan je afleiden dat het onderwerp veel oproept. Reden voor het breed-moderamen van de classis Overijssel-Flevoland er in bezinnende zin over te spreken.

Zo betrokken als de predikanten bij Voshols inspraakmoment waren, zo betrokken toonden zich de leden van het breed-moderamen en in het bijzonder de predikanten. Veel opmerkingen raakten aan de thema’s ‘ambtsopvatting’, ‘werkklimaat in de gemeente’ en ‘onderlinge collegialiteit’. Een predikant die richting zijn emeritaat gaat verzuchtte: ‘Ik voel opluchting dat ik dit niet allemaal meer hoef mee te maken. Ik voel afstand tot de thematiek. Ik mis de ambtstheologie, het besef van vocatio, warm lopen voor een zaak. Een dergelijke technische invalshoek als in het project staat ver van me af’.

Net als tijdens de inspraakronde in Dalfsen lieten de bm-leden die digitaal vergaderden merken dat ze de aandacht voor de predikant waarderen. Een lid van het bm verwoordde: ‘Een bedrijf dat zichzelf respecteert, besteedt aandacht aan het personeelsbeleid. Ik denk dat we als kerk in de achterliggende jaren daarin (als je het zo mag noemen) nonchalant geweest zijn. Er is weinig gedaan aan loopbaanbegeleiding en het bieden van perspectief’.

Iemand maakte een vergelijking met een vorige generatie predikanten. Die kon toewerken naar een hogere schaal van gemeente (hervormd) of naar een gemeente met meer zielen (gereformeerd). Dergelijke prikkels zijn niet meer aanwezig. ‘Er zijn drie componenten voor een predikant van belang: de persoon, het ambt en het beroep. Ik signaleer dat het bij de persoon gaat om de uitstraling, bij het beroep om de competenties en dat je bijna niemand meer hoort over de invulling van het ambt’. ‘Je merkt dat we als kerk ook voortdurend mensen naar voren willen schuiven die jong zijn, die van een culturele minderheid zijn, of die anderszins zich onderscheiden. Ik heb het gevoel dat er weinig aandacht voor je is, als je gewoon hard werkt en doet wat er van je mag worden verwacht. Dan ben je een soort minkukel’.

De beeldvorming rond de predikant is veranderd. En de consequenties daarvan merk je in het beroepingswerk. Een bm-lid refereerde aan het werk van de commissie Veerman, enige tijd geleden. Hij zag een taakdifferentiatie voor zich van beginnende predikanten en senior-pastores. Van dergelijke onderscheiden benaderingen is weinig terecht gekomen. De inzet van de permanente educatie was een andere mogelijkheid om als beroepsgroep zelf de voederbak hoger te hangen. Maar ook die zelfregulatie en ontwikkeling van een beroepstrots is amper van de grond gekomen.

‘Ik word er als predikant soms wat moedeloos van. Alsof de ontwikkeling van de kerk ligt aan de capaciteiten van de predikant. Dat merk je ook in de coronacrisis. Veel gemeenteleden leunen achterover. En de mensen kijken naar de dominee. Ik voel me als predikant soms als iemand die trekt aan een dood paard, terwijl je eigenlijk had gedacht dat je een levend paard zou mogen mennen’.

Een ander lid van het bm wees op de collegialiteit onderling van predikanten. Je merkt dat het daar in de praktijk nogal eens aan ontbreekt. Er ontstaat spanning voor beginnende predikanten die de opvang van de collegae missen. Er kan spanning zijn doordat de verwachtingen van predikanten en de gemeenteleden verschillen. En er kan maatschappelijk spanning ontstaan, doordat we leven in een samenleving waarin jobhopping als deugd wordt gezien en de mobiliteit van de predikanten een zekere stroperigheid vertoont.

Het breed-moderamen besloot het thema een volgende keer te laten terugkomen in de agenda. Het is te belangrijk om over te laten aan een landelijke werkgroep geleid door een extern bureau als Kirkman Company. Gezocht wordt naar een invalshoek waarin de passie voor het ambt en de vocatio tot de bediening als beginpunt van de reflectie worden gekozen; daarna komen ergens in de slibstream pas vragen rond de techniek en de ‘lijstjes met hrm-aandachtspunten’. Wellicht dat ook de classis zelf kan bijdragen aan een beter klimaat van collegialiteit en reële benaderingen.

Casuïstiek

Zoals altijd in het breed-moderamen kwam er de nodige casuïstiek aan de orde. Over een gemeente die de aanstelling van een predikant terug moet brengen door krimpende middelen. Over enkele gemeenten met interne spanningen. Over de uitreiking van een preekconsent aan een kerkelijk werker. Over het uitblijven van correspondentie in een gemeente waarin de predikant al is aangetreden, maar de noodzakelijke stappen rond de approbatie onvoldoende zijn gezet.

Het breed-moderamen nam een notitie aan die als uitgangspunt dient voor het thema ‘geestelijk leiderschap’ in een volgende vergadering van de classicale vergadering. Er werden afspraken gemaakt over het te voeren jaargesprek met de classispredikant. En de stand van zaken rond de verkiezingen van classisafgevaardigden en een afgevaardigde naar de generale synode kwam aan de orde. Verkiezingen liggen altijd gevoelig. Dat merk je aan de tijd die er in de vergadering aan wordt gegeven. Er zijn zeven vacatures in de classis te verwachten en de eerste signalen zijn positief waar het gaat om meer representativiteit qua invulling door vrouwen, jongere mensen en andere ambten dan predikant. Een ophanden zijnde vacature in de generale synode zal volgens de lijnen van het verkiezingsreglement worden ingevuld; verwacht wordt dat het lukt om daar een geschikte kandidaat voor te vinden.

Het breed-moderamen besprak een vereenvoudiging van de regelgeving naar aanleiding van een notitie van de regiegroep Kerk 2025, waarvan Lieuwe Giethoorn optreedt als projectleider. Het doel is de regelgeving te vereenvoudigen ten dienste van zowel de gemeenten als de classicale vergadering. Tegelijk voelt het breed-moderamen wel de noodzaak van ordelijk bestuur. Om dus de approbatie los te laten als afronding van een beroepingsprocedure heeft weinig zin. Het geeft problemen achteraf. En als het breed-moderamen zich niet meer hoeft te buigen over preekconsenten van kerkelijke werkers krijg je een andere praktijk, waarbij ongeacht de situatie in de gemeenten er mensen opstaan die het Woord nemen op basis van een consent dat elders is afgegeven. De kerkorde koppelt zo’n recht van spreken ook aan de urgentie van de situatie ter plaatse.

Opheffing gemeenten

Het breed-moderamen boog zich verder over het rapport van het Generale College voor de Behandeling van Beheerszaken onder leiding van Pieter Flach, waarin ook mensen zitting hebben als Wim Wisman, Cees van der Marel, Thomas Hoekstra, Theo Trox en Wim de Vos. Het gesprek spitste zich toe op de vraag wanneer men zou kunnen overgaan tot opheffing van een gemeente. Het breed-moderamen struikelde enigszins over de beheersmatige insteek. De opheffing wordt in die context al gauw gekoppeld aan criteria als: onvoldoende kerkenraadsleden, onvoldoende vermogen en een verzoek van de gemeente. Het breed-moderamen meent dat er veel meer criteria zijn, dat je naar een totaalplaatje van levensvatbaarheid en inzet in een gemeente moet kijken. Het zijn ook niet de beheerscolleges die daarin het laatste woord hebben. Besloten werd tot het opstellen van een lijstje met circa tien gemeenten uit de classis die in de categorie ‘kwetsbare gemeenten’ vallen. Op basis van zo’n inventarisatie kan je kijken welke criteria een rol spelen en of intuïtie en toetsbaarheid bij elkaar te brengen zijn.

Foto: lijst van voorgangers zoals je dat in verschillende gemeenten kunt vinden; deze fotolijst hangt in Markelo