Bijbelstudie als inburgeringscursus
- streektheologie van Oost-Nederland -
Dertig overdenkingen bij de Heliand
Wie predikant of pastor wordt in de classis Overijssel-Flevoland krijgt te maken met mensen die in de regio zijn groot geworden. Ze komen een cultuur tegen zoals die zich sinds de Middeleeuwen heeft ontwikkeld. Dat geldt in zekere zin zelfs nog voor Flevoland, wat in de Middeleeuwen bij het vasteland van de Lage Landen behoorde en pas later is weggeslagen door de stormen om in de twintigste eeuw in het kader van de Lely-werken opnieuw droog te worden gelegd; en toen een gemêleerde bevolking kreeg.
Mensen die van buitenaf komen, vinden het soms lastig om de volksaard te duiden. Het kost ze geruime tijd om ‘voorzichtigheid’ en ‘secundair reageren’ uit te leggen als ‘vriendelijkheid’ en ‘respect’. Nog lastiger is het om het geloofsgoed aan te voelen wat onderhuids aanwezig is. Het is minder individualistisch, zet meer in op gemeenschapszin. Deze digitale inburgeringscursus wil in 30 bijbelstudies helpen om dat proces van acculturatie in de classis Overijssel – Flevoland te versnellen.
Uitgangspunt is de Heliand, een evangelieharmonisatie geschreven ergens rond 830 na Christus in het Oudsaksisch. De dichter kent de 4 evangeliën uit de Bijbel en brengt ze in één samenhangende tekst in het metrum van een epos, zoals men dat in de Middeleeuwen gewend is. De keuzes die de schrijver maakt laten zien hoe de inwoners van Oost-Nederland ten diepste – historisch gesproken – denken. Want de oud-Saksische monnik doet alle moeite om het evangelie voor de mensen in oost-Nederland toegankelijk te maken.
De lezer krijgt iedere dag twee teksten voorgeschoteld; één daarvan komt uit het evangelie (HSV); één komt uit de Heliand (Jaap van Vredendaal). Onder het motto ‘vertalen is dwalen’ neemt de toelichting de lezer mee naar de nuances die de Heliand aanbrengt bij het lezen van het evangelie. Geprobeerd is in een maand tijd de lezer een beeld te geven van de acculturatie die het evangelie heeft ondergaan om wortel te kunnen schieten in wat we nu de classis Overijssel-Flevoland noemen.
De Duitse theoloog Vilmar publiceerde al in 1845 een geschrift over de Heliand, waarbij hij wees op de invloed die de tekst laat zien op het geloof in het westelijk deel van Duitsland. Hij noemde dat het ‘Duitse’ karakter van Christus. Zijn tekst is in diskrediet geraakt door de oorlog. Hij schrijft onder meer: ‘Het is het christendom in Duits gewaad, met al het grootse en mooie wat het Duitse volk en het Duitse hart en leven had te bieden. Het is een Duitse Christus, het is in de ware zin onze Christus, onze lieve heer en machtige volkskoning die het werk van de volkszanger hier voor ons schetst’. Gelukkig dat we de laatste jaren een herleving zien van het bronnenonderzoek. Dat dient niet om onze eigen wortel en stam te verheerlijken. Het probeert bodem te leggen op datgene waar je in de waan van de dag soms aan voorbij ziet.
Wilt u een versie op A5? Klik dan hier (zwarte tekst) of klik hier (rood met zwarte tekst). De voordelen zijn: U krijgt de formele tekst van de Heliand en de Bijbel direct naast het commentaar. U kunt de A5-versie ook makkelijk printen tot een scheurkalender. U knipt simpel 34 A4-tjes in tweeën, legt ze met de smalle kant tegen de printrand, geeft eerst opdracht de oneven pagina's te printen. Daarna draait u de velletjes om en laat u de even pagina's printen. Eventueel maakt u met een perforator een gat boven in het papier, u doet er een touwtje door en klaar is de scheurkalender.
Eerste dag
‘Wijze lieden wilden lovend getuigen van de leer van Christus. De keuze viel op hen om als enigen het evangelie en de geboden van God in een boek te schrijven’ (Heliand 1: 5, 11-14).
‘Het heeft ook mij goedgedacht, na alles van te voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, een geordend verslag voor u te beschrijven’ (Lukas 1: 3).
Wijsheid
De Heliand neemt de vier evangeliën als uitgangspunt. De schrijver verantwoordt zich. Hij heeft een eigen ‘godspell’ (‘evangelie’) geschreven, dat is oud-Saksisch voor een ‘goddelijke verkondiging’. We herkennen daarin het Engelse woord ‘gospel’.
Lukas benadrukt de betrouwbaarheid van zijn tekst. Hij reikt de tekst aan aan de mens die God liefheeft (Theofilus). De Saksische monnik legt andere accenten. Het gaat hem om ‘wijsheid’ (13). De auteur noemt de evangelisten bij zijn introductie ‘wijze lieden’ (5). Waar Lukas de betrouwbaarheid aangeeft, benoemt de Heliand ‘de hulp uit de hemel, de heilige geest’ (11). Het evangelie zelf wordt gezien als hemelse tekst, ‘het heilige hemelwoord’ (15).
Levenswijsheid is tot op de dag van vandaag een belangrijk thema voor de oosterlingen. De Heliand noemt het vele malen. Veel mensen in de Bijbel noemt hij 'wijs'. Wijsheid draagt kracht in zich, want het komt uit een hemelse bron. Je hebt als mens respect voor wijsheid. Vandaar dat de schrijver tegelijk wijst op de geboden, die in één zucht volgen op het evangelie. De gelovige kan niet anders dan onder de indruk geraken van ‘woorden en werken’ (5), van wonderen en macht van deze Heiland (Saksisch: Heliand, waar het boek zijn later gegeven naam aan ontleent).
Tweede dag
‘Wachters hoorden het, knechten die over hun paarden, hun kudden buiten, de wacht hielden, die waakten over hun rossen’ (Heliand 5: 387).
‘En er waren herders in diezelfde streek, die zich ophielden in het open veld en ’s nachts de wacht hielden over hun kudde’ (Lukas 2: 8).
Paarden
De Heliand beschrijft de herders als ‘ehuscolcos’ (‘paardenknechten’). De dichter situeert het verhaal daarmee in een adellijke omgeving. Paarden fungeren als statussymbool. Wie Lukas 2 leest komt de schapen niet expliciet tegen, maar de canonieke traditie gaat er wel van uit. De Heliand zet de adellijke lijn door in het geboorteverhaal. Maria wikkelt het kind in een gewaad en omwindt hem daarna met ‘schitterende sieraden’ (380).
De Heliand schrijft niet over gesloten herbergen. De auteur heeft geen besef van de Joodse reinheidsvoorschriften, die bij een bevalling een gebouw een tijdlang tot ‘no go area’ maken. De Heliand schrijft eenvoudigweg: ‘door het schitterende lot en de beschikking van God kreeg Maria haar kind onderweg’.
De schrijver van de Heliand gaat er verder van uit dat het reisgedrag van de mensen te maken heeft met het innen van de belasting. ‘Ontlopen kon niemand de opgelegde schatting. Verschuldigd was ieder de hoofdelijke heffing’. De geboorte zelf wordt in de voor de Heliand vertrouwde tegenstelling van licht en donker beschreven. ‘Het licht Gods brak wonderschoon door de wolken heen’ (392). En de engel zegt: ‘Wanhoop niet, het licht brengt geen leed’ (396).
Derde dag
‘Wanneer zijn moeder hem in Middelgaard zou baren, dit zalige kind, op diezelfde dag zou een ster opkomen, stralend uit het oosten’ (Heliand 7: 587-589).
‘Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om hem te aanbidden’ (Mattheüs 2: 2).
Wijzen
De Heliand heeft veel belangstelling voor de komst van de drie wijzen uit het oosten. Hij put daarbij niet alleen uit de evangeliën. Hij gebruikt ook andere bronnen. Hij spreekt bijvoorbeeld over een ster, die is aangekondigd door ‘een wijze man, vroed en veelwetend, in vroeger dagen, onze oudvader in het oosten’. Middeleeuwse commentaren denken aan de profeet Bileam. Anderen noemen Zarathustra. Zij laten zien dat ook heidenen betrokken zijn bij de komst van het kind in deze wereld, Middelgaard genoemd.
De Heliand werkt ook de terugkeer van de wijze mannen uit. ‘Van God kwam een engel, ‘s nachts in hun slaap. In hun sluimer toonde hij de drie een droombeeld, iemand die hen waarschuwt langs een andere weg af te reizen, terug naar hun geboorteland'. ‘Toen de morgen aanbrak en de wereld verlichtte, begonnen de wijze mannen hun dromen te duiden’ (686). Ze doen dus datgene wat ze ook deden om naar Bethlehem toe te komen. Ze gebruikten hun bijzondere kennis van de dromenuitleg.
De schrijver van de Heliand laat merken zelf besef te hebben van dromen en dromenuitleg. Hij herkent de sluimertoestand als moment waarin de dromen komen, waarin een diepe waarheid schuilgaat.
Vierde dag
‘Helder kwam het woord uit de hoge hemel om de Heiland te begroeten, Christus koning: verkoren uit zijn rijk had hij hem zelf, in zijn zoon had hij behagen’ (Heliand 12: 989-992).
‘U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen’ (Lukas 3: 22).
Doop
De Heliand vertelt breedsprakig over de doop van Christus, veel uitvoeriger dan het Lukasevangelie. Lukas zegt kort hoe Jezus bij Johannes de Doper komt en wordt gedoopt. Er klinkt een stem uit de hemel en een duif daalt neer op aarde. De Heliand laat de duif, ‘een sterke vogel’, neerstrijken op de schouder van Jezus (987). Zoals Wodan rondloopt met twee raven op zijn schouder van wie de één de gedachte en de ander het geheugen symboliseert, draagt Christus de duif als beeld van de heilige Geest.
De Heliand geeft met dit verhaal enig dooponderricht voor mensen zich later spiegelen in de doop van Christus. Het gaat over de doorwerking van het sacrament bij allen die zich laten dopen in Christus’ naam. Christus ‘heeft macht van God om kwijtschelding te geven van kwade zaken, zonde en verzaking’ (1007). ‘Heil brengt dat voor ieder mens die dit met overgave doet’ (1018).
Bekend is de oude Utrechter doopbelofte uit de achtste eeuw, waarin de dopeling talloze heidense zaken moest afzweren. ‘Ik verzaak alle werken en woorden van de duivel, Donar en Wodan en Saxnoot en alle afgoden die hun gezellen zijn’. De drieenige God komt in plaats van de drie Saksische goden.
Vijfde dag
‘De heilige Christus sprak, dat men zijn gebed moest richten tot de almachtige God en de mensen alleen hém in deemoed moesten dienen, dingen naar de gunst, de genade van de heer: ‘Hulp is daar te vinden voor alle mensen’ (Heliand 13: 1110-1113).
‘Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem (de duivel): Er is gezegd: ‘U zult de Heere, uw God niet verzoeken’ (Lukas 4: 12).
Deemoed
De krachtsmeeting vindt plaats tussen Christus en de duivel. Christus zegeviert. De satan, hier ook genoemd ‘aanstichter’ (1062), ‘speervijand’ (1064), ‘mensenschender’ (1080) en ‘boosdoener’ (1096), verliest en neemt de wijk. Voortaan dienen de volgelingen Christus ‘in deemoed, zoals men doet jegens God’ (1111). Deemoed is een ouderwets woord. Het betekent zoveel als ‘nederige onderworpenheid’. Het oudsaksisch spreekt van ‘thioliko’. Anne van der Meiden heeft er weinig mee op en houdt het in zijn vertaling van de Heliand in het Twents op: ‘vrom deenen’.
De deemoedigheid kennen we ook uit het werk van Thomas van Kempen, die zegt: ‘Gij moet de genade van de devotie volhardend zoeken, verlangend vragen, geduldig en vertrouwend verbeiden, dankbaar aanvaarden, deemoedig bewaren’. Het is de houding die je ook vindt in de lievelingspsalm van Herman Finkers: ‘Mien herte is nich greuts, ik kiek nich astraant oet de ogen’ (Psalm 131).
Soms krijg je de indruk dat de bescheidenheid van oosterlingen door mensen uit het Westen wordt uitgelegd als introvertheid en achterdocht. Als je het duidt als ‘bescheidenheid en de bereidheid de ander uitnemender te achten dan zichzelf' krijgt het een positieve duiding als kwaliteit van de Geest (Galaten 5: 22).
Zesde dag
‘Drie nachten later ging de leidsman der volken naar Galilealand, waar hij op een gastmaal was genodigd, de geborene Gods’ (Heliand 24: 1993-1994).
‘En op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea, en de moeder van Jezus was daar. En Jezus was ook voor de bruiloft genodigd, en zijn discipelen’ (Johannes 2: 1-2).
Gemeenschapszin
De Heliand zet een eigen toon bij de bruiloft in Kana. De drie dagen in het evangelie van Johannes, - door exegeten opgepakt als lijn naar de opstanding - , zijn veranderd in drie nachten. De meest ingrijpende aanpassing in het vocabulaire is het gebruik van het woord ‘gastmaal’, pas later als er sprake is van een bruid realiseer je je dat het gaat om een bruiloft.
Een gastmaal is een feestmaal waar mensen gelegenheid hebben met elkaar te spreken. Ze vieren de gemeenschap. De mensen kwamen volgens de Heliand bij elkaar ‘in het hoge huis, de hal waar de gasten dronken’ (2001). De onderlinge band komt naar voren: ‘Verheugd was het volk, monter en blijmoedig zaten de mensen bijeen, vermaakten zich kostelijk’ (2005). De gemeenschapszin waar de oosterling zo om geprezen worden, is volop in beeld. Als de wijn opgeraakt, bemoeit de moeder zich er mee, niet omwille van de bruiloft, maar ‘omwille van het volk’ (2023).
Ook de ceremoniemeester heeft het over ‘dit maal voor de mensen’ (2057). En daarna verengt hij het zelfs tot de mannen: ‘Dit manvolk (oud-Saksisch: manno folc) heb je van al je wijn eerst de slechtste te drinken voorgezet’ (2057).
Zevende dag
‘Toen drong het alom in de burchten door hoe de geborene Gods zijn gezellen verzamelde en wat hij zelf deed: wijs waren zijn woorden, waar en luisterrijk de tekenen die hij toonde, treffend de wonderen die hij in de wereld verrichtte’ (Heliand 14: 1202-1207).
‘En toen het dag was geworden, riep Hij zijn discipelen bij zich en koos er twaalf van hen uit, die Hij ook apostelen noemde’ (Lukas 6: 13).
Gezellen
Petrus, Jakobus, Johannes en de anderen die samen de kerngroep van twaalf mensen vormden om Jezus heen krijgen verschillende benamingen en verschillende werkwoorden toegevoegd bij de diverse schrijvers. Bij Marcus en Johannes kom je als sleutelwoord ‘volgen’ tegen. De discipelen zijn volgelingen. Ze zijn de leerlingen van een rabbi. Lukas gebruikt geregeld het woord ‘roepen’, de leerlingen zijn de geroepenen; Jezus zendt ze als ‘apostelen’ uit onder de mensen.
De Heliand gebruikt het woord ‘gezellen’. We zien daarin de verhoudingen uit de gilden weerspiegeld, zoals mensen ze in de Middeleeuwen kenden. Er zijn meesters die het vak beheersen. En er zijn gezellen, die je als gevorderde leerlingen mag kwalificeren. De gezel is de leerling die meeloopt met de meester en die de kunst afkijkt van de leermeester. Zo leer je als gezel een beroep. Een gezel kent de basis daarvan.
De Saksische monnik introduceert daarmee een wijze van kijken op Jezus en zijn volgelingen. Jezus beheerst een vak en de leerlingen oefenen zich daarin. De voorkeur van de schrijver voor moraal en onderricht zijn een logisch vervolg op deze invalshoek. Ethiek gaat boven dogmatiek.
Achtste dag
‘Zij hadden zijn woorden nodig, zonnen zwijgend op wat hij hun zeggen ging, wat de heer zou verkondigen, de koning der volkeren, tot geluk van de mensen’ (Heliand 16: 1283-1285).
‘En toen Hij zijn ogen opgeslagen had naar zijn discipelen, zei Hij: Zalig bent u, armen….’ (Lukas 6: 20).
Zwijgen
Oost-Nederlanders staan bekend om hun zwijgzaamheid. Mensen van buitenaf spreken ook wel over introvertheid, of zelfs stiekem gedrag. De schrijver van de Heliand laat zien dat de zwijgzaamheid respect uitdrukt. De zwijgzame discipelen gebruiken de stilte om na te denken over de manier waarop Jezus zal spreken over geluk. De discipelen concentreren zich. Ze verplaatsen zich in Jezus. Hun zwijgen is toewijding. Compassie vraagt nu eenmaal tijd van luisteren en waarnemen.
Dat zwijgen is significant in de Heliand. Als Jezus doorgaat met onderwijzen, staat er dat de helden (de discipelen) rondom hem staan ‘met een willig oor’ (1183).
De Heliand laat zien dat de zaligspreking om een mentale keuze gaat. De evangelisten leggen de vinger bij de liefde van God voor mensen die met zorg door het leven gaan. Je vindt de keus in Lukas: ‘Zalig die honger heeft, zalig die nu huilt, zalig wanneer de mensen u haten’. Lucas schildert een onbegrijpelijke situatie. De Heliand maakt het bereikbaar en spreekt over ‘deemoedigen van hart’, ‘de armen uit ootmoed’ en ‘de zachtmoedige mensen’. De Heliand pleit voor loutering van het hart, zoals later Thomas van Kempen er op zal aandringen in zijn Navolging van Christus.
Negende dag
‘Broeders zijn allen, een zalig Godsvolk, in een sibbe verenigd, in één maagschap’ (Heliand 17: 1439-1441).
‘Doe goed aan hen die u haten, en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen’ (Mattheüs 5: 42).
Sibbe
Je vindt in oost-Nederland de naoberschap. Mensen helpen elkaar voort in een gemeenschap. De schrijver van de Heliand gaat in op verhoudingen tussen mensen en de relatie tot de traditie. Hij kijkt met respect naar de voorouders. ‘Verkeer niet in de waan dat ik naar de wereld kwam om de oude wet op te heffen of de woorden te verwerpen die de waarzeggers hier, deugdzame mannen, zo duidelijk hebben bevolen' (1420-1423). Jezus verdiept wat de ouderen al leerden.
Mattheüs vertelt vervolgens over de liefde voor vijanden en het toekeren van de andere wang. De Saksische monnik handelt hier omzichtig. Hij laat het idee rusten dat je een gevecht uit de weg zou gaan. Dat zouden mensen als lafhartig interpreteren. Hij nodigt uit om op een andere manier naar elkaar te gaan kijken. Je mag de ander gaan zien als onderdeel van je eigen gemeenschap. Dat geeft een verbinding die heilzaam is. Morele beginselen gelden met name binnen de eigen kring van verwanten. De monnik sluit aan op het oude culturele erfgoed van de Saksen, die de sibbe (oud-Saksisch: ‘sibbia’) belangrijk achten. Dat mag zo blijven. De sibbe verdwijnt niet, de sibbe breidt zich uit.
Tiende dag
‘Ze viel aan zijn voeten en de vorst der mensen loofde ze luid, omdat hij haar liefste bewaard had voor het lot hem bemeten’ (Heliand 26: 208-210).
‘En Hij gaf hem aan zijn moeder’ (Lukas 7: 15b).
Wurdt
Lukas is beduidend soberder dan de Heliand. Bij de Joodse bronnen van Lukas is wellicht bekend wat het betekent weduwe te zijn, hoezeer je afhankelijk bent van een erfgenaam al is het alleen al om je eigen onderhoud veilig te stellen. Bij de Heliand komt er nog iets anders om de hoek kijken: ‘Weduwe was ze al, weg van haar vreugde: alleen van dit kind hing haar geluk nog af, haar wel en wee, totdat Wurd hem haar afnam’ (2187).
De oud-Saksische god Wurd komt een enkele keer in de Heliand om de hoek kijken. Hij vertegenwoordigt het (nood)lot. De Saksen hebben bijzondere achting voor het lot. Je kan het tijd niet keren, is de gedachte. En dat blijkt Christus wel te kunnen. Hij bewaart de weduwe ‘voor het lot hem bemeten’.
Mensen in oost-Nederland schikken zich in hun lot. Je moet dat niet als lijdelijkheid typeren. Het is eerder de instelling dat je energie moet bewaren voor datgene waar je zelf wel invloed op kunt uitoefenen. En het is een uitnodiging God te vertrouwen. Soms kan je daar een oude uitdrukking voor tegenkomen, ontleend aan het klootschietspel: ‘Loat mer kuul’n, ’t koomp wa’ good’.
Elfde dag
‘Ook op het land viel een deel, in edele aarde. Aanstonds gedijde het tot een welig gewas en het wortelde stevig, schoot loten naar believen. Het land was goed, aangenaam voor het oog’ (Heliand 29: 2394-2397).
‘En weer een ander deel viel in de goede aarde en gaf vrucht, het ene honderd-, het andere zestig- en het ander dertigvoud’ (Mattheüs 13: 8).
Natuur
Saksen hebben een sterke binding met de natuur. Ze houden van het land. Ze vereenzelvigen zich met het landschap. De vroomheid verbindt zich met flora en fauna. Geen wonder dus dat de gelijkenissen van Jezus die over de natuur gaan gemakkelijk de Heliand halen. De gelijkenis van de zaaier is er één van.
Opvallend is de verschuiving in volgorde van het zaad. De synoptische evangeliën geven een opsomming die begint met zaad dat langs de weg valt, en zaad op de rotsen, dan zaad tussen de dorens en uiteindelijk lezen we over het zaad dat vrucht draagt. De Heliand begint met zaad op de harde steen, de Heliand spreekt over leisteen, zoals je het vindt net over de grens in Duitsland. De schrijver begint daarna direct al over zaad dat valt in de edele aarde. De schrijver kan zich geen andere aarde voorstellen dan goede aarde. Je voelt aan dat de akker hier een andere betekenis heeft voor de boer dan de rotsachtige akker van de boer in het Midden-Oosten. Het is haast vanzelfsprekend in deze regio dat zaad wat niet op de rots belandt als zaad terecht komt in de akker.
Twaalfde dag
‘Christus, de bevrijder viel in slaap, het reizen zat. Het zeil werd gehesen, de weerwijze mannen lieten zich met wind achter meedrijven op de stroom’ (Heliand 27: 2337-2240).
‘Toen zij voeren, viel Hij in slaap’ (Lukas 8: 23).
Stroom
De Heliand situeert het verhaal van de storm op het meer in de eigen omgeving. Hij denkt aan de stromen waarop je je laat meedrijven, zoals de boten dat kunnen doen op de rivieren die vanuit het gebergte naar het laagland vloeien in de zee.
Later, als er opnieuw storm is op het meer, loopt Jezus over het water. Hij spreekt zijn leerlingen bemoedigend toe: ‘Ik ben het kind van God, die jullie tegen de aanzwellende stroom beschermt’ (2931). Ook daar klinkt het bevrijdend: ‘Het brede water, de stroom verstilde’ (2963).
Als Jezus eenmaal is gewekt, spreekt hij de discipelen corrigerend toe. Hij zegt volgens Lukas: ‘Waar is uw geloof?’ De Heliand is – net als Mattheüs - milder en spreekt over ‘luttel geloof’ (2254). De leerlingen missen slechts de standvastigheid (2253).
Jezus spreekt volgens Lukas krachtig: ‘Toen bestrafte hij de wind en de golven’. In de Heliand volstaat de spreektoon: ‘Tot de wind sprak hij en tot de zee evenzo en zacht vroeg hij hun allebei in te binden. Aan zijn opdracht gaven zij gehoor. Zijn woord overwon, het weer verstilde en vredig lag de vloed’ (2256). De zachte vermaning van de meester is voldoende.
Dertiende dag
‘Zijn volgelingen stonden versteld in hun verwondering kwamen ze woorden te kort: hoe kon een man zo machtig zijn dat wind en water zijn woord gehoorzaamden, beide zijn geboden? Rustig gleed het schip, hooggehoornd, met de helden aan boord’ (Heliand 27: 2260-2266).
‘Maar zij waren bevreesd en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Wie is deze toch, dat Hij ook de winden en het water bevel geeft en ze hem gehoorzaam zijn?’ (Lukas 8: 25).
Hooggehoornd
Het ‘hoh hurnidskip’ komt twee keer voor in de Heliand. De dichter stelt zich een zeewaardig schip voor, met puntige voor- en achtersteven. Mensen uit de Middeleeuwen kenden die schepen van de Vikingen. De acculturatie maakt duidelijk dat de tekst stamt uit een periode dat het handelsschip uit deze streek, de knarr en de kogge, nog niet bekend waren. Die kwamen pas in de twaalfde eeuw. Het Vikingschip was vier eeuwen ouder en gold als superieur. Het was zeewaardig. De keus voor zo’n schip maakt duidelijk dat men vertrouwd was met cultuur van andere volkeren.
Anne van der Meiden vertaalt: ‘de boot glead röstig wieder, hoog op ’t water’. Hij laat dus de beschrijving ‘hooggehoornd’ liggen. Hij zet de kwaliteit van het schip om in een mentale situatie voor de lezers. De kwaliteit van de boot impliceert een rustige vaart.
Zowel Lukas als de Heliand noemen ‘de verwondering’ als reactie van de discipelen. De evangelist Lukas gebruikt dat woord herhaaldelijk om te verwijzen naar de wonderlijke daden van Christus. Lukas noemt het bij de geboorte van Christus (de herders zijn verwonderd) en hij zet het door tot de opstanding uit de doden.
Veertiende dag
‘Hij bezwoer hun ook niets aan te nemen, van geen enkele mens, geen dure sieraden, ‘want bedenk’, zei hij, ‘je wijsheid en je verstand, je werkelijk macht krijg je van de vader’ (Heliand 22: ….).
‘En Hij zei tegen hen: ‘Neem niets mee voor onderweg, geen staf, geen reiszak, geen brood, geen geld. Ook mag niemand van u twee stel onderkleren bij zich hebben’ (Lukas 9: 3).
Sieraden
Jezus zendt de apostelen uit zonder elementaire voorbereidingen. Ze moeten niets meenemen, geen geld, geen brood. Als je niets meeneemt, weet je bij voorbaat dat je al vrij snel afhankelijk bent van de goedgevigheid van andere mensen. Zeker als je ook het water mist, heb je in een warm klimaat al gauw de ander nodig om bij te springen. Lukas is basic: het brood, de rugzak, je laat het thuis. Er zijn geen extra’s.
In het koelere gebied van de Saksen met een andere moraal is dat basicgevoel blijkbaar moeilijk uit te leggen. De Heliand geeft een vrije overzetting van al datgene wat je thuis moet laten. Hij ziet een situatie voor zich waarbij mensen onderweg van alles krijgen toegestopt. En hij ziet dat juist als een risico. Het kan maar zo de begeerte oproepen. Dan oefen je het geloof niet uit om wat het in zichzelf is, maar kan er berekening om de hoek komen kijken. Daarom vraagt de auteur onderweg geen sieraden aan te nemen. En hij plaatst tegenover de hebzucht vertrouwde Saksische waarden, waaraan je vertrouwen mag ontlenen tijdens de uitzending: wijsheid, verstand en de macht van de Vader.
Vijftiende dag
‘Toen hij in gebed neerknielde, veranderde zijn aanblik ten enenmale, zijn gelaat en gewaad, zijn wangen gaven licht, glansden als de zon: het Godskind schitterde, zijn lichaam in luister, licht straalde uit het kind van de heerser; zijn kleed werd wit, als sneeuw om te zien’ (Heliand 38: 3123-3128).
‘En het gebeurde terwijl Hij bad, dat de aanblik van zijn gezicht veranderd werd, en zijn kleding blinkend wit werd’ (Lukas 9: 29).
Licht
De Heliand gebruikt het woord ‘licht’ (‘lioht’) als motiefwoord. Het komt meer dan honderd keer voor. Commentatoren menen dat het (hemelse) licht de kernboodschap is van de Heliand. Zij spreken over ‘de Lichtfreudigkeit’ van de auteur.
Middelpunt van al die teksten is de verheerlijking op de berg. ‘Mooi glansde boven op de berg het blinkende licht; de gaarde was goed en groen de weide, het paradijs gelijk’. In een regio waar dagen lengen en inkorten is de terugkeer van het licht een vreugde. Het licht geeft leven. Het licht doet je op adem komen en laat het gras groeien. Het licht hoort bij de hemel.
Zoals de Eskimo’s allerlei woorden gebruiken voor ‘sneeuw’, gebruiken de Saksen allerlei woorden voor ‘licht’, variërend van ‘een ander licht’ (licht na de dood), de heldere dagglans, tot ‘that langsame lioht’ voor het eeuwige licht (2646). De Heliand verhaalt uitvoerig van blinden die het licht weer kunnen zien (3576).
Bij de geboorte van Christus heet het ‘het licht Gods brak wonderschoon door de wolken heen’ (391). Als Christus vertelt over de eindtijd zegt hij dat ‘alles wordt volbracht in dit licht’ (4351). Als Jezus zijn terugkeer aankondigt, klinkt het: ‘naar dit licht kom ik terug’(3531).
Zestiende dag
‘Wie naar water smacht, wende zich tot mij en drinke dagelijks om zijn dorst te lessen uit de zoete bron. Ik zeg jullie: als een mensenkind in mij gelooft, mij ten volle aanvaardt, dan vloeit er een stroom, een levende rivier zijn lichaam uit’ (Heliand 47: 3912-3919).
‘Wie in mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van leven water zullen uit mijn binnenste vloeien’ (Joh. 7: 38).
Water
Jezus vergelijkt gelovigen met mensen die zoet water drinken. Ze worden zelf tot een bron. Hij ziet de mensen die zich bekeren als mensen die door het (doop)water zijn veranderd. De Heliand drukt dat uit door diverse fragmenten over water bij elkaar te brengen. Hij combineert de evaluatie van het verhaal van de overspelige vrouw met twee andere fragmenten uit het evangelie van Johannes. Het gaat om het gesprek met de Samaritaanse vrouw: ‘Wie drinkt van het water dat ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen. Maar het water dat ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven’ (Joh. 4: 14). Je hoort ook de discussie bij het loofhuttenfeest: ‘Wie in mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien’ (Johannes 7: 37-38).
Die uitleg pakt de auteur van de Heliand ook weer op: ‘Het beeld van het water gebruikte Christus, de hoge hemelkoning, voor de heilige geest, die de mensenkinderen tegemoet mochten zien, licht en wijsheid, leven voor eeuwig’. Licht en wijsheid; Saksischer kan het heil niet onder woorden worden gebracht.
Zeventiende dag
‘Ik zend jullie nu uit over stad en land om je als lammeren onder wolven, onder vele volkeren, onder vijanden te begeven, midden onder de mensen. Houd moed tegenover hen, de geest scherp als de gele worm, de bonte slang die verborgen gevaar onraad gewaarwordt’ (Heliand 22: 1873-1879).
‘Ga heen, zie, Ik zend u als lammeren te midden van de wolven. (…) Zie, Ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te trappen en de macht over alle kracht van de vijand; en niets zal u schade toebrengen’ (Lukas 10: 3 en 19).
Vreemd volk
De evangelisten verschillen in de manier waarop ze de slang aanhalen. Lukas ziet het als teken van macht van de discipelen dat ze sterker zijn dan slangen en schorpioenen. De discipelen zullen de reptielen vertrappen. Mattheüs haalt de dieren aan als voorbeeld voor een bedachtzame levenswijze: Wees dus bedachtzaam als de slangen en oprecht als de duiven (Mat. 10: 16).
De Heliand volgt de lijn van Mattheüs. Hij gebruikt het Oudsaksische woord ‘uuurm’, dat zoveel betekent als ‘worm’ of ‘slang’ en ook op een ‘adder’ kan slaan. De gele slang doet denken aan de ringslang die je naast de adder en de gladde slang tegenkomt in het oostelijk deel van Nederland. Hij is de grootste van de drie. Hij kan 1,3 meter lang worden. De gele ringslang bijt niet en is niet giftig, maar de slang heeft wel trucjes om af te leiden of weg te jagen. Het dier kan een vies ruikende vloeistof uitscheiden. Het kan doen alsof het dood is. Bedachtzaam dus.
De Heliand noemt er direct de ‘vele volkeren’ bij en plaatst die op één lijn met ‘vijanden’. ‘Vreemd volk’ heeft altijd iets dreigends als het niet tot ‘eigen volk’ wordt.
Achttiende dag
‘Onze vader, van alle mensen, u bent in het hoge, hemelse rijk, laat woord na woord gewijd zijn aan uw naam. Komen moge uw machtige rijk. Laat wereldwijd uw wil geschieden, op aarde hier zoals ook daarboven, in het rijk der hemelen dat in de hoge is. Geef ons dagelijks raad, dierbare heer, uw heilige hulp, en, hemelse wachter, vergeef als onze schuld, zoals wij anderen doen. Laat kwade geesten ons niet in bekoring brengen, al zijn we het waard hun wil te doen, maar behoed ons immer voor al het boze’ (Heliand 19: 1600-1612).
‘Onze Vader, die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op de aarde. Geef ons elke dag ons dagelijks brood. En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze (Lukas 11: 2-4).
Onze Vader
De Heliand verbindt de Vader met alle mensen. Hij is uit zijn Joodse bolster gehaald en een Vader voor alle volkeren. Anne van der Meiden benadrukt het leggen van de relatie extra als hij vertaalt: ‘Vaar van oons, de keender op dizze weerld’. De heiliging van Gods Naam, zo typerend voor de Joodse overtuiging, roept blijkbaar minder associaties op bij de Saksen. Er volgen omschrijvingen, waarbij er een soort omzetting is naar een meer semantische toespitsing: ‘woord na woord moge gewijd zijn aan Gods naam’.
In het tweede deel van het Onze Vader valt op, dat de tekst over het brood is verdwenen. De tekst heeft het over de dagelijkse raadgeving. De Middeleeuwse commentator Hrabanus Maurus, waarvan de Heliand gebruik maakte, heeft in navolging van Augustinus de dagelijkse levensbehoefte al op die manier een meer geestelijk karakter gegeven. God geeft dagelijks hulp.
De Heliand pakt de vrij algemene verzoeking van de synoptici meer specifiek op. Het zijn de geesten die rondwaren die een mens in bekoring brengen. We zijn het waard die geesten te dienen is door Anne van der Meiden begrijpelijker overgezet met: ‘Loat ’n duvel oons nich verleiden (…) ok a lik oons dat wa wat’.
Negentiende dag
‘Moet je de vogels zien, neem eens waar hoe ze in de wereld leven, vliegen in hun verenkleed. Ze leggen geen voorraad aan, maar ontvangen desondanks dagelijks van de heer hulp tegen de honger’ (Heliand 19: 1667-1671).
‘Let op de raven: zij zaaien niet en maaien niet, zij hebben geen voorraadkamer en geen schuur, en God voedt hen. Hoe ver gaat u de vogels te boven?’ (Lukas 12: 24).
Vogels
Saksen hebben meer met de natuurlijke theologie dan met de openbaringstheologie van Karl Barth. Een beetje oosterling herkent God in het hippen van een vogel. Geen wonder dat de verwijzing naar de vogels in de Heliand aan de orde komt. De natuurlijk schoonheid van flora en fauna verwijzen als vanzelf naar degene die al dit schone heeft gemaakt. De Heliand legt niet zozeer de nadruk op het vertrouwen als wel op de hulp.
De landsheer kleedt de lieflijke lelie vanuit de hoge hemelweide (1682). Hier wordt God zelf de landsheer genoemd, waar in het verhaal van de storm op het meer Jezus deze titel heeft. In beide gevallen realiseren we ons dat er geciteerd wordt uit de Middeleeuwse verhoudingen. De vazal krijgt veiligheid en bescherming voor verleende diensten aan de landsheer. ‘God helpt vanuit de hemelweide wie hem gehoorzaamt uit genade’ (1686).
De evangelist Lukas maakt de vergelijking met de raven. Mattheüs kiest voor vogels in het algemeen. De Heliand volgt de lijn van Mattheüs. Hij laat de vergelijking met raven liggen. Misschien herinnert het hem te veel aan Wodan, die twee raven op zijn schouder heeft zitten. Het is een beeld dat meer afleidt dan verduidelijkt.
Twintigste dag
‘Laat verder maar staan, laat alles opgroeien tot de oogsttijd komt en de vruchten op het veld volrijp zijn, de aren op de akker: met eigen handen halen we het uit, maar het echte koren verzamelen we in mijn zaal, gezuiverd van onkruid’ (Heliand 31: 2564-2568).
‘Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur’ (Mattheüs 13: 30).
Secundair
Anne van der Meiden poneerde als humoristische stelling bij zijn proefschrift: Als iemand uit het oosten van het land promoveert moet hij – gezien zijn secundaire manier van reageren – na het horen van de vragen vierentwintig uur de gelegenheid krijgen alvorens met een reactie te hoeven komen.
Bij zo’n voorzichtige volksaard past de gelijkenis van het onkruid op de akker. Mattheüs schrijft er over. Graan en onkruid groeien naast elkaar op. En als betrof het het advies van Gamaliël: ‘Wat goed is, zal blijven en wat verderfelijk zal God zelf wel laten doodbloeden'. Zo stelt de edelman van het land zich op. De tijd leert wat koren is en wat niet.
De zorgvuldigheid van de oogst valt op in de Heliand. Eigenhandig zijn de maaiers bezig. En het waardevolle koren krijgt een plek in huis, in de kring van getrouwen. De Heliand zegt dan dat het verzameld word ‘in mijn zaal’, daarbij ziet hij het huis voor zich van een Saksische familie wat in de regel uit één grote lange zaal bestaat.
De schrijver dringt aan op een weloverwogen keuze: ‘Wie wijsheid bezit, dit hoort en onthoudt, in zijn hart bewaart wat hij met oren opving, zij hier innerlijk van doordrongen….(2609).
Eénentwintigste dag
‘Simon Petrus uitte zijn gedachten, met durf en moed zijn dienstheer aangedaan: ‘U bent de ware, werkelijk de zoon van de levende God die het licht schiep: Christus koning, wij erkennen u voor eeuwig, wij, uw gezellen: uzelf bent God, de beste der heilanden’ (Heliand 36/37: 3055-3061).
Simon Petrus antwoordde en zei: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God’ (Mattheüs 16: 16).
Christologie
Het duurt in de Bijbel even, voordat de volgelingen van Jezus het bijzondere karakter van Jezus begrijpen. De belijdenis van Petrus in het evangelie van Mattheüs wordt gezien als één van de eerste momenten waarop een leerling openlijk uitspreekt dat Jezus van goddelijke afkomst is. Petrus dicht de persoon van Jezus twee Messiaanse titels toe: de Gezalfde en de Zoon van God. En bij het woord ‘God’ klinkt ook het woord ‘de levende’.
De Heliand bouwt de belijdenis uit naar wat voor de Saksen van belang is. Hij brengt licht. Hij is koning voor eeuwig. Hij geneest meer dan welke heelmeester ook. En de discipelen verhouden zich tot hem als gezellen. Zo ontwikkelt zich de christologie van de eerste gemeente naar de christologie van de Saksen.
Het laat zich raden dat de Heliand doorgaat op de sleutels die Petrus ontvangt. Hij krijgt de sleutels van het koninkrijk. De Saksische monnik herkent hier de aankondiging voor de speciale positie van de paus als opvolger van Petrus. ‘Je heet bij de mensen straks Sint-Pieter’, zegt de Heliand, ‘op die steen bouwt men mijn zaal, het heilige Godshuis: daar vergadert hij de zijnen zalig tezamen’.
Tweeëntwintigste dag
‘Verkoop je bezit, de kleinoden die je hebt, je dure sieraden. Verdeel alles onder de arme mensen en je beërft later een hemelse have’ (Heliand 40: 3286-4288).
‘Verkoop al wat u heb en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel’ (Lukas 18; 22).
Spaarzaam
In het boek ‘het Overijselse Volkskarakter’ heten mensen uit de regio ‘spaarzaam’. Die spaarzaamheid kan omslaan in ‘knieperigheid’. De auteurs hebben er een verklaring voor. Ze menen dat de spaarzaamheid een economische achtergrond heeft. Veel mensen in de regio leidden een moeizaam leven op de zandgronden. Ze moesten alles aangrijpen om reserves op te bouwen. Als je weinig hebt, moet je zuinig leven, ook als er meevallers zijn.
Dat zo zijnde, zijn de teksten over rijkdom en armoede in de Heliand mokerslagen in het gezicht van de mensen. De auteur spaart zijn gehoor niet en heeft zowel het verhaal van de rijke jongeling als de parabel van de rijke man en de arme Lazarus opgenomen. Ze konden zich levendig voorstellen hoe mensen aan het goed hechten dat ze hebben vergaard. Of zouden de eenvoudige mensen de teksten als bemoediging ervaren? Dat kan natuurlijk ook. Dat ze beseffen dat hun armoede niet van God gewild is.
‘Eerder kruipt een olifant in al zijn grootte door het gat van een naald, hoe nauw dat ook is’ (3299) dan dat de ziel van de rijke in de hemel komt. Het Oudsaksische ‘olbundeo’ wordt soms als kameel vertaald, maar meestal als ‘olifant’.
Drieëntwintigse dag
Simon Petrus: ‘Zeg ons toch, lieve heer, welk loon we ontvangen, welk goed we verwerven, want omwille van u hebben we eigendom en erfdeel, alles verlaten, huis en hof, en u als heer gekozen’ (Heliand 41: 3306-3310).
‘Toen antwoordde Petrus en zei tegen hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn? (Matt. 19: 27).
Vazal
De verhouding van heer en gezel komt in beeld, van beschermer en vazal. De opsomming in de Helliand van wat er achter gelaten wordt, is beduidend groter dan datgene wat de evangelist Mattheüs naar voren brengt. De Heliand somt eigendom en erfdeel op, huis en hof. Elementaire plekken voor de Oost-Nederlanders. Mattheüs vindt het niet nodig dat soort inkleuringen te maken. Hij volstaat met ‘alles’.
De gezellen die zich het offer getroosten, ontvangen een beloning die navenant is. Mattheüs schetst een beeldend gevolg: de discipelen zullen zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël oordelen. Mattheüs stelt dat men in het algemeen ‘honderdvoudig zal ontvangen en het eeuwige leven zal beërven’. De Heliand houdt het ‘langjarige loon’ (3312) op: de eer van het rechtspreken over de stammen van Israël en in het algemeen ‘tienmaal het tienvoudige, als hij getrouw handelt, met heel zijn hart. Het hemelse licht gaat ook voor hem open, het eeuwige leven’ (3123). Het rechtspreken is een ‘eer’ (3319), iets waar de bewoners meer dan gemiddeld gevoelig voor zijn. ‘Eer, trouw en strijd’ noemt Otto J. de Jong als kernbegrippen in het Germaanse denken.
Vierentwintigste dag
‘Toen nam hij van de spijs voor he oog van allen en de aanstichter Judas gaf hij het in de hand…. Toen de trouwloochenaar van het maal nam en er met zijn mond van at, ontglipte hem terstond Gods kracht’ (Heliand 55: 4615-4617).
Hij antwoordde en zei: ‘Wie de hand met mij in de schotel indoopt, die zal mij verraden’ (Mat. 26: 23).
Trouwloochenaar
De Heliand geeft Jezus regie bij de ontmaskering van Judas. Judas doopt niet toevallig zijn hand tegelijk met Jezus in de schotel; Jezus reikt het de aanstichter aan. Judas raakt één van de belangrijkste deugden van de Saksen kwijt: de trouw. Hij heet nu trouwloochenaar (Oudsaksisch ‘treulogo’).
Judas raakt de kracht van God kwijt ‘en grimmige geesten gingen naar binnen. Satan kwam en nam bezit van hem, hechtte zich aan zijn hart, toen de hulp van God hem in dit licht verliet. Zo is het lot van de mens, die hier onder de hemel zijn heer verruilt’ (4623), legt de Heliand uit.
In het gedeelte dat volgt, merkt de lezer de gevolgen aan de omgeving waarin hij verkeert. ‘De duisternis viel, zwart werd de nacht’ (4630). Judas mist de trouw. Later krijgen alle gezellen hetzelfde verwijt (4667). Petrus sputtert tegen. Jezus spreekt hem expliciet aan: ‘Je waagt nu wel woorden van trouw, vermetele gedachten: je hebt het gemoed van een dienaar, een dappere wil’ (4659). Trouw is een hoge deugd, ook al noemen de evangelisten het niet expliciet. Mattheüs parafraseert het tot: ‘Al zouden zij ook allen aanstoot aan u nemen, ik zal nooit aanstoot nemen’.
Vijfentwintigste dag
‘Geloof oprecht dat dit mijn lichaam is en ook mijn bloed. Ik geef je beide samen te eten en te drinken. Ik zal het op aarde hier geven en vergieten zodat jullie het Godsrijk ingaan, door mijn lichaam verlost, en leven voor eeuwig in het hemelse licht. Dit heuge je altijd: vervul voortaan wat ik aan dit feestmaal doe’ (Heliand 56: 4638-4644).
‘En hij nam brood en nadat hij gedankt had, brak hij het en gaf het aan hen met de woorden: dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot mijn gedachtenis. Evenzo nam hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed, dat voor u vergoten wordt’ (Lukas 22: 19-20).
Gastmaal
De Wereldraad heeft verschillende visies in de kerken van het avondmaal uitgewerkt. De verkenning resulteerde in de Bem-rapporten. De rapporten onderscheiden vijf gestalten van het heilig avondmaal: dankzegging aan de Vader, aanroeping van de Geest, gedachtenis van Christus, gemeenschap van de gelovigen en maaltijd van het koninkrijk.
In de protestantse traditie is de gedachtenis aan Christus en het plaatsvervangend lijden en sterven sterk doorgezet in de liturgische formulieren. In het middeleeuwse geschrift van de Heliand treedt het feestkarakter op de voorgrond, je mag ook vertalen ‘gastmaal’, waarmee de gezamenlijkheid van de maaltijd nog iets meer naar voren komt. Jaap van Vredendaal houdt bij het klaarmaken van de tafel ook steeds het woord ‘gastmaal’ aan (4543, 4549). Het avondmaal, de eucharistie heet krachtig vertaald ‘feestmaal’ (‘gôma’, letterlijk ‘gastmaal’ en door Anne van der Meiden weergegeven door ‘moal’).
Het zijn dus de elementen van gemeenschap en maaltijd van het koninkrijk die in de tafel de boventoon voeren. Jezus spreekt bij het avondmaal de woorden uit: ‘Ik gebied jullie nu de broederschap onder elkaar standvastig te bewaren’ (4652). Het bijzondere karakter van de maaltijd keert terug in de zolderzaal waar het avondmaal plaatsvindt. De zaal is ‘met versieringen behangen en duur bekleed’ (4542).
Zesentwintigste dag
‘Deemstering viel over de droefste der dagen. In donker gehuld was de wijde wereld, zolang de waardigste koning kwijnde aan het kruis, Christus de heerser’.
(Heliand 67: 5627-5629)
‘En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over heel de aarde tot het negende uur toe. En de zon werd verduisterd’ (Lukas 23: 44-45)
Duisternis
De Heliand kent vier varianten voor de duisternis. Er is sprake van ‘thim’ (verwant aan 'dimmen'), thiustri (‘duister’), githrusmod (‘verduisterd’) en duncar (‘donker’). In een land richting de poolcirkel is het geen wonder dat men het licht en de duisternis direct verbindt met levenskracht en somberheid. ‘Pas op de noen loste de nevel op’, zegt de Heliand. De schrijver denkt niet stipt van 12 tot 3. Hij schrijft: ‘Het zwerk brak open, het zonlicht scheen weer helder aan de hemel’. Het doet denken aan de mistvlagen die in de loop van de dag kunnen openbreken als de zon krachtiger wordt in de lage landen.
De Heliand heeft het bij de dood van Christus afwisselend over een kruis en een galg (5623). De schrijver citeert net als het evangelie psalm 22, maar voegt iets toe: ‘In uw handen beveel Ik, o God, mijn geest, gaarne bereid de reis te aanvaarden’. De Heliand geeft Christus een actieve houding bij zijn sterven. ‘De vorst der mensen liet de heilige adem zijn lichaam verlaten’ (3656). En het gedeelte over het sterven van Christus sluit af met de constatering dat Gods wil werd volbracht, een ieder tot heil. ‘Alles was vervuld’ (5712).
Zevenentwintigste dag
‘We nemen de moord voor onze rekening, ook als dat een zonde is’. Ten overstaan van de joden werd de allerbeste mens aan zijn haters overhandigd’ (Heliand 65: 5485-5486).
‘En heel het volk antwoordde en zei: Laat zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen!’ (Mattheüs 27: 25).
Joden
De Heliand spreekt aanvankelijk neutraal over de Joden. Maar naarmate het verhaal zich ontwikkelt, komen de Joden er steeds negatiever op te staan en komt antisemitisme binnen. ‘Het zijn de joden, ‘het grimmige volk’ (4826), dat Jezus gevangen neemt in de Hof van Gethsemané. ‘De schare der joden greep toen de Godszoon, het grimmige volk, de horde van haters’(4913). ‘Trots betoonden zich de toornige joden, hooghartig de hoofdelingen, omdat ze de heilige Christus geboeid wegvoerden’ (4925). ‘Menige jood liep om Christus heen, en belasterde hem smadelijk’ (5051).
De Joden zijn expliciet verantwoordelijk voor de moord op Jezus. De bisschop (bedoeld is de hogepriester) stelt de vraag aan het volk: ‘Welk vonnis, o joden, welke doem spreken jullie uit? Is hij de dood waardig om zulke woorden?’ (5104). Het volk der Joden vonniste ook nog anderen. Het volk der Joden lachte honend toen ze de heilige Christus, dicht bij de dood, om drinken hoorden vragen (5640). Even verder op heet het ‘hun vertoornde geest verhardde hun hart’, waar het expliciet over de Joden gaat (5677). De krijgslieden rond het graf heetten ‘de knechten der joden’ (5780). En het zijn de hoofdelingen der Joden die de krijgslieden aanzetten leugens omtrent het lichaam van Christus te verspreiden (5880).
Achtentwintigste dag
‘Niet lang daarna kwam de geest door Gods kracht, heilige adem onder de harde steen, over het lichaam dat daar lag. Het licht ging open tot heil van de mensen. De helledeuren weken, hun grendels ontwricht, en de weg werd gebaand van de aarde naar de hemel (Heliand 68: 5769-5775).
‘…een engel ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten. Zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw’ (Mattheüs 28: 3-4)
Helledeuren
De evangelisten beschrijven de feitelijke opstanding niet. Ze zetten de camera weer aan op het moment dat de volgelingen bij het graf komen en het leeg aantreffen. Ze vinden Jezus niet in het graf. De evangelisten laten het wonder zien door het niet te laten zien. De Heliand neemt voorafgaand aan de komst van de vrouwen en de gezellen de tijd om het wonder dichter bij te brengen. Hij laat de Geest zijn werk doen. En hij laat de hel ontwricht raken, zoals het in enkele apocriefe evangeliën ook is uitgewerkt. De wachters krijgen geen vat op hem. ‘Toen schreed stralend het zonlicht voorwaarts' (5781-5782).
De Heliand neemt van Mattheüs de gedachte over aan de bewakers bij het graf. Zij bewaken het lijk. ‘Drommen mensen houden zijn woorden voor waar’, weten de Joden. ‘Laat wachters het graf nauwlettend bewaken, opdat zijn leerlingen hem niet uit het steengraf stelen om straks te kunnen zeggen dat de machtige is opgestaan’. Er is de strijd bij het graf van wachters die de boodschap van de gezellen weerspreken. En er is de strijd van Christus in het graf met de duivel die mensen vasthoudt in de hel.
Negenentwintigste dag
‘De lijkbleke vrouwen herstelden zich terstond. Gesterkt werd het hart van de beeldschone vrouwen door de blijde mare: het was heuglijk nieuws wat hij over hun heer berichtte, de engel van de almogende’ (Heliand 69: 5827-5831).
‘En toen ze naar binnen gegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heere Jezus niet. En het gebeurde toen ze daarover in twijfel waren, zie, twee mannen stonden bij hen in blinkende gewaden (Lukas 24: 3-4).
Poëzie
Je zou haast vergeten dat de Heliand poëzie is. Je merkt het aan de humor en het spelen met de woorden dat er een creatief dichter aan het werk is. De vrouwen heten ‘lijkbleek’ (oud-Saksisch 'blêca idisi’) als ze zich naar het graf begeven en op het moment dat ze zich realiseren dat de opstanding zich heeft voltrokken zijn ze ‘beeldschoon’ (oud-Saksisch ‘wltiscône wif’) . De omgeving weerspiegelt zich in hun gemoed.
Drijfhout en Jassies typeren het Overijssels volkskarakter als ‘zin voor humor’. Ze stellen: ‘Echte humor, want de ondertoon van zachte ernst, van stille levenswijsheid ontbreekt niet’. Het is geen daverende, geen uitbundige humor, die hij er op na houdt: wél een gemoedelijke, stille, bescheiden, een voor buitenstaanders amper waarneembare humor.
Bij het lezen van de Heliand is het goed te beseffen dat de vorm eisen oplegt aan de tekst. De schrijver kiest voor een vertrouwde vorm, die van een heldendicht. De dichter bezingt in zo’n heldendicht de roemrijke daden van strijders en koningen. Bij de vorm past alliteratie. Christus heet ‘allaro barno bezt’ en ‘allaro cuningo craftigost’, ‘de beste ooit geboren’ en ‘de krachtigste aller koningen’. Iedere versregel kent twee of drie woorden die in het Oudsaksisch allitereren.
Dertigste dag
‘Uit liefde liet ze zich gaan: ze wilde de leidsman der volken vastpakken met haar handen, maar het vredeskind Gods hield haar met zijn woorden tegen: ‘(…) Ik voer nog niet naar de hemelvader op. Ga nu in allerijl en maak de edelen bekend, boodschap mijn broeders, dat ik bij ons beider vader, de almogende heer van mij en van jullie, bij de waarachtige God mijn opwachting wil maken’ (Heliand 70: 5931-5938).
‘Jezus zei tegen haar: Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar mijn vader en uw vader, en naar mijn God en uw God’ (Johannes 20: 17).
Opwachting
De oosterling, zeggen Drijfhout en Jassies, houdt van beschouwing, van reflectie, heeft een filosofische inslag. Hij leeft niet-maar-raak. De schrijvers wijzen dan op de groepsmentaliteit en geven een spreekwoord ‘Zeet, as eene koo bist, buurt ’n aander ok ’n stet op’. Als één koe begint te rennen, zetten de anderen ook aan.
Je merkt steeds weer dat de Heliand uitwerkt, wat in het evangelie compact is gezegd. Maria van Magdala ontmoet Jezus na zijn opstanding, maar mag hem niet aanraken. Dat vraagt om een nadere toelichting. De Heliand geeft die uitleg. Hij kiest woorden, die aan de reflectie van de evangelist Johannes doen denken. Het gaat over ‘ons beider vader, de almogende heer van mij en van jullie’. De Heliand legt ook uit waarom die hemelvaart belangrijk is. Jezus maakt er zijn opwachting (‘sôkian’, ‘(op)zoeken’, Anne van der Meiden vertaalt: ‘wiergoan wil’).
En je ziet Jezus in zijn verhouding tot zijn Vader. Hij is als iemand die opwachting maakt. Je ziet tenslotte het inspelen op de gemeenschapszin. De discipelen gaan ergens de weg van Jezus en Jezus gaat hen voor in de weg naar de Vader.
Copywright: Klaas van der Kamp, teksten mogen met bronvermelding vrij worden gebruikt.