Opening van dr. Jan Dirk Wassenaar van het breed moderamen van de classis op vrijdag 3 oktober; het vormde de entree tot een bezinning op het thema ‘ambt’.
‘Er heeft een stem gesproken (…)’
door Dr. J.D.Th. Wassenaar
Enkele maanden geleden werden in de gemeente die ik mag dienen, ambtsdragers bevestigd. Op een avond nam ik met de nieuwe kerkenraadsleden de ‘Orde voor de bevestiging van diakenen en ouderlingen’ uit het Dienstboek (deel II, Zoetermeer 2004) door. In die orde staan onder meer de volgende zinnen: ‘Wij danken U dat Gij N geroepen hebt tot het ambt van diaken/ouderling (…)’ en ‘Wij bidden U, geef degenen die in hun ambt zijn bevestigd, dat zij gehoorzaam aan uw roepstem en vertrouwend op uw beloften, vrijmoedig hun taak aanvatten tot eer van uw Naam, tot vreugde voor ons allen (…)’ De geciteerde zinnen gaven aanleiding tot een gesprek over ‘roeping’. Wat iemand meteen al een tamelijk ‘massieve’ uitdrukking vond. Alle reden tot nadere uitleg.
Over ‘roeping’ gesproken! - Het woord komt - in de Nieuwe Vertaling van 1951 - voor in de opschriften van Matteüs 4: 18-22 en Marcus 1: 16-20 over ‘De roeping van de eerste discipelen’.
‘Komt achter Mij (…)’, zegt Jezus tegen Simon en Andreas, die aan het vissen zijn. Even later roept Hij ook Jakobus en Johannes. Anders dan bij Lucas (5: 1-11), die eerst over Jezus’ openbare optreden in Nazaret en Kafarnaüm verhaalt, verschijnt Jezus bij Matteüs en Marcus plotseling. De roeping van de leerlingen geschiedt zonder voorbereiding, zonder introductie. De mannen worden als het ware zomaar in hun kraag gegrepen, zonder antecedentenonderzoek of psychologische test vooraf. Jezus roept als ‘gezaghebbende’ (vgl. Matteüs 7: 29; Marcus 1: 22). Het ‘Komt achter Mij (…)’ klinkt welhaast als een militair bevel. In dit verband zij nog vermeld, dat leerlingen destijds zelf een rabbi, een leraar uitkozen. Hier gaat het anders toe. Onder het motto:’Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie (…)’ (Johannes 15: 16).
Meteen
Over ‘gehoorzaamheid’ gesproken! - Jezus’ roepen blijkt effectief, daadkrachtig te zijn. Want de mannen gehoorzamen ‘meteen’. We lezen niets over bezwaren, tegenwerpingen, niets over voorwaarden, compromissen. In de trant van ‘Ik ben niet geschikt, ik kan het niet. U moet maar een ander vragen.’, ‘Ik heb het te druk, ik heb geen tijd. Komt u over een paar jaar maar eens terug.’ Pas verderop in het evangelie horen we over wat ‘eerst’ moet gebeuren: het begraven van een vader en het afscheid nemen van huisgenoten (Matteüs 8: 21; Lucas 9: 59 en 61). Bij de roeping van de eerste leerlingen zien we, dat Simon en Andreas hun netten achterlaten. Het werk, het bedrijf, de verdienste. Jakobus en Johannes (ook nog) hun vader. Wel wordt uit Johannes 21: 2, dat ze hun dagelijks arbeid - na Jezus’ dood (en opstanding!) - weer opgepakt hebben.
Matiging
F.J. Pop stelt naar aanleiding van de berichtgeving over de roeping van de eerste discipelen (en de teksten waarin Paulus zich ‘een geroepen apostel’ noemt), dat het Nieuwe Testament elders nergens over een speciale roeping tot een speciale dienst spreekt. Hij vervolgt:’De geciteerde teksten dwingen niet tot de opvatting, dat het woord roepen daar een andere betekenis heeft dan roepen tot het heil. Misschien ligt hierin een aanleiding met meer matiging te spreken over roeping tot speciale diensten.’
Dat lijkt mij iets te kort door de bocht. Al in Matteüs 4: 18 duidt de evangelist Simon als ‘Petrus’ aan. Nog voordat hij die ambtsnaam krijgt (in Matteüs 16: 18), wijst Matteüs daar dus al op. Daar behoeft niet meteen een ambtsleer, compleet met een hoofdstuk over de apostolische successie, aan gekoppeld te worden. Maar het geeft wel te denken: er schemert al iets van ‘kerkelijke’ dienst. Iets anders is het volgende. Jezus zegt, dat Hij van Zijn leerlingen ‘vissers van mensen’ zal maken. Daarmee duidt hij een apostolaire, missionaire taak aan (vgl. Matteüs 13: 47-50). Een speciale dienst dus.
Roeping
De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland spreekt in artikel V-4 en ordinantie 3-1-1 over de roeping tot het ambt. Dat doet zij niet ‘gematigd’. Volgens de kerkorde geschiedt de roeping namelijk van Christuswege. En wel plaatselijk door de gemeente en overigens door de kerk bij monde van de daartoe bevoegde vergaderingen. Maar uiteindelijk (beter gezegd: om te beginnen!) dus van Christuswege. - Vroeger onderscheidde men wel tussen inwendige en uitwendige roeping (vocatio interna en vocatio externa). Bij die inwendige roeping behoeft men wat mij betreft niet aan bijzondere geestelijke ervaringen te denken. Het gaat er om, dat er sprake is van innerlijk verlangen om de kerk van de Heer en de Heer van de kerk te dienen. Om het dicht bij huis te houden, voor mij als dominee: dan red ik het niet zonder roeping. Ik bedoel vooral ook dit, dat ik er met bekwaamheid en geschiktheid alleen niet kom. (Wie de advertenties waarin predikanten gevraagd worden, tot zich laat doordringen, krijgt de indruk dat het alleen daar om gaat, dus om persoonlijke capaciteiten en professionele vaardigheden.)
Antwoord
De nieuwe ambtsdrager die het woord ‘roeping’ tamelijk massief vond, sprak liever over ‘verantwoordelijkheid’. Ook goed. Want in het licht van het evangelie gaat het daar ook om. Zoals Gezang 100 vers 1 zegt:
Er heeft een stem gesproken,
de Heer was daar!
Antwoordt Hem vastbesloten,
staat voor hem klaar!
Wie zijn ver-antwoord-elijkheid neemt, volgt de oproep in het tweede vers:
Behoudt het woord, de gaven,
met wakkre zin;
volhardt uw taak te dragen
en leeft daarin!
Er kan best sprake zijn van aarzeling. Zoals het derde vers verwoordt:
Hebt Gij uw knecht genodigd?
Wie ben ik, Heer?
Roekeloos, kleingelovig,
zwak en niets meer.
Wat de eerste zin betreft: denk aan het verhaal over de roeping van Samuël (1 Samuël 3). Maar de aarzeling mag ook steeds weer overwonnen worden. Het vierde vers zegt:
Het woord, van God gegeven,
brengt ommekeer,
het voedt ons in het leven,
is vol verweer.
Dat geldt niet alleen voor ambtsdragers, dat geldt voor de gehele gemeente van Jezus Christus, door Hem geroepen!