Op 9 september 2018 vond de verbintenisdienst plaats, waarin Klaas van der Kamp werd bevestigd als predikant in algemene dienst (classispredikant). Hij hield onderstaande meditatie tijdens deze viering.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, gasten in het bijzonder vanmiddag,
Toen ik bevestigd werd als predikant in algemene dienst tien jaar geleden gaf Henk Pietersma uit Leeuwarden me een schilderij. Het staat op de liturgie. Pietersma heeft het zelf gemaakt. Henk is de man die ook het eerste omslag van de NBV heeft vervaardigd. Hij gaf me het schilderij en zei: ‘Dit lijkt me een passend geschenk voor iemand die in de kerk gaat werken’. Sindsdien houdt me de vraag bezig: waarin zit dat passende?
Pietersma – moet ik nog vertellen - heeft een eigen techniek van werken. Hij neemt het canvas van het schildersdoek, gaat naar buiten, schuurt het canvas enkele keren over het trottoir, zodat er krassen en strepen op komen, gaat weer naar binnen, leest een bijbelgedeelte en verbindt de gedachten van de bijbelstudie met de krassen en gaat schilderen. De krassen vullen zich met verf en glans.
Dit schilderij stelt de discipelen voor die de netten uit het water trekken. De discipelen zijn piepklein. De twee schepen groter, het begin van een vloot, in het Latijn ‘classis’, classemque. De netten zo vol dat ze haast het schilderwerk uitrollen. Op het schilderij staat een Friese tekst: ‘Djip wetter’, ‘diep water’ betekent het.
Laten we wat verder naar Lukas kijken. Het verhaal speelt zich af in Kafarnaüm. Jezus heeft er – staat in het vorige hoofdstuk - de schoonmoeder van Petrus genezen. De perikoop begint met de discipelen die zonder resultaat een nacht vissen hebben gevist. Jezus spreekt hen aan en klimt in één van de schepen. Hij spreekt vanaf het water de mensen toe. Want ‘de menigte drong aan’, staat er (vers 1). Mensen hebben dat in alle tijden; een soort oerverlangen om woorden te horen die het platte vlak overstijgen, een oriëntatie op diepgang. De één vindt het in de cultuur. De ander in religie. Jezus onderwijst de mensen. Hij doet dat, net als in de synagoge in Nazareth, zittend. Als hij er klaar mee is, vers 4, spreekt hij Simon aan. En dan gaat hij zich bemoeien met iets waar hij als timmerman weinig verstand van heeft. Hij gaat de vissers uitleggen hoe ze moeten vissen.
Wonderlijk. Ik las van een collega Gerard van Zanden die onlangs een beroep aannam naar de gereformeerde kerk op Urk. Hij realiseerde zich dat bijna alle gemeenteleden geld verdienen in de visindustrie en dat hij daar weinig van wist. ‘Wie nog nooit gevaren heeft’, zegt een kinderliedje, ‘die weet niet hoe een zeeman leeft’. ‘Als je predikant wordt op Urk’, zei hijzelf, ‘moet je leren wat het betekent om zo nauw verbonden te zijn met de zee’. Hij ging dus een week mee op de UK 189 van schipper Cornelis de Vries. En hij leerde hoe het leven aan boord toegaat. Het begon met zeeziek te zijn, zo begreep ik uit de krant. Wijs lijkt me dat van Gerard, om eerst het zilte water te smaken wat zijn hoorders dagelijks op de lippen ligt.
En daar klinken die woorden: ‘Ga naar diep water’. Als je dat oppervlakkig leest, hoor je er in: ‘Je moet even doorzetten’. Maar dan is het wel een wonderlijk advies van de beste stuurman die beter aan de wal had kunnen blijven staan. Want de vissers gaan juist ’s nachts vissen, omdat je dan de meeste kans hebt iets te vangen. Overdag gaan de vissen rusten in de diepere wateren. Ze zijn minder actief. Als je ’s nachts niets vangt, vang je overdag helemaal niets. Schoenmaker blijf bij je leest, ben je geneigd te denken. Timmerman hou je bij je hamer.
Laten we nog wat verder graven in de bijbel. Het woord ‘diep’ kom je meer in het Oude Testament tegen dan in het Nieuwe. Het is ‘oomek’ in het Hebreeuws. De diepte is in Spreuken 9 de ‘diepte van het graf’. En in Spreuken 25 ‘de diepte van de aarde’. Het woord ‘diep’ heeft dus ook een sensuele betekenis, de plek van het geheimenis, waar duistere macht huist. De plaats waar de Bullebak woont. Alle Nederlandse vertalingen handhaven dan ook dat woord ‘diep’ in hun vertaling, zelfs de wat oppervlakkige ‘Bijbel in Gewone Taal’. Het gaat bij de diepte om onbekend terrein. De krochten van de aarde.
Lukas is de enige evangelist die op deze manier het verhaal weergeeft. Het is alsof hij de discipelen voorbereidt op hun latere taak, als ze vissers van mensen worden. Als het niet lukt zoals het moet, moet het maar gaan op wonderlijke wijze. Jezus stelt een daad stellen waar de vissers later als vissers van mensen steun van krijgen, een voorbeeldervaring waar ze op terug kunnen vallen. Vertrouwen aan kunnen ontlenen.
Laten we ons nog eens iets meer verplaatsen in Simon, de man van wie zojuist de schoonmoeder is genezen. Hij was de netten aan het reinigen. De ongerechtigheden moeten er uit. Hij heeft er de handen vol aan. En dan komt zijn leven van de ene op de andere dag in een ander licht te staan. ‘Naar diep water, Simon’. ‘Meester, wij hebben de hele nacht al gevist…’. Dat woord ‘Meester’ fascineert me, ‘Epistata’ in het Grieks. Als je het terugvertaalt zou je het joodse ‘Rabbi’ verwachten’. Maar Frans Delitzsch doet dat niet in het Hebreeuws, hij schrijft ‘Moreeh’. Dat betekent zoveel als ‘Ziener’. Je kan het als compliment lezen, dat Jezus meer ziet dan anderen. Je kan het ook spottend lezen als: ‘Wat zal jij mij beleren…’ Ik vermoed dat hij sceptisch is. Hij ziet het eigenlijk niet zitten, maar uit respect voor Jezus geeft hij het een kans.
Simon heeft iets van een beginnend ambtsdrager. Je hebt je reserves. Je aarzelt. Het is wellicht zoals meer mensen hier in de kerk in het ambt staan. Ruusbroeck: ‘Het ambt is het overwinnen van de vrees’. De vrees is de twijfel bij jezelf. Dat de timmerman harder op het aambeeld slaat dan zijn beroepsopleiding rechtvaardigt. De tekst nodigt uit vol te houden.
Maar de tekst is meer dan dat. De woorden komen niet uit Spreuken of Prediker. Het is geen levenswijsheid. Ze staan in het evangelie. Het is Jezus zelf die de woorden uitspreekt. En daarmee is de aanmoediging tegelijk een belofte. Een belofte is meer dan een aanmoediging; is zelfs meer dan hoop.
Zal ik toelichten. Wij in de wereld hebben hoop. Hoop dat we ongelijke inkomstenverdelingen kunnen rechtzetten. Hoop dat we de klimaatveranderingen kunnen doorbreken. Hoop dat de mensen in Irak en Syrië hun land weer zullen bouwen. Hoop dat de opkomst van het fascisme in Nederland een keer zal nemen. Hoop is inspiratie voor mensen onder elkaar.
Een belofte is hoop waarbij er ook iemand aan de andere kant staat, die zegt: ‘Ik help het je hopen. Ik sta garant voor de vervulling van je hoop. Ik beloof het’. Een belofte is hoop tezamen met een persoon die de hoop met jou deelt en het helpt te verwezenlijken. Die persoon is God.
Wij, christenen leven van een belofte. De belofte van Jezus: ‘Ik ben met u tot aan de voleinding van de wereld’. Ik herinner me een man die ooit op een begraafplaats sprak. Het graf lag open. De kist er boven. En hij zei: ‘Nu resten ons nog maar twee zaken: een open graf. En de belofte….’. De kracht van de persoon, de persoonlijkheid van Jezus, die aan de andere kant van de tijd staat, is zo sterk dat de hoop ons boven het hoofd groeit. Het verhaal met de vissen uit de diepte wil zeggen, dat mensen uit de krochten van de aarde aan het licht worden gebracht. Er is de belofte van Christus.
Bemoedigend vind ik het, dat het in Lukas over het gewone leven gaat. Het gaat over vissers die vissen. En Jezus tilt de discipelen op uit dat gewone leven. Hij brengt een diepere dimensie in het bestaan. Hij geeft het zin en doel. De vissers zijn bezig met de bede ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’. Jezus is al een paar stappen verder met de bede ‘Uw koninkrijk kome’. Het evangelie gaat over het hele, complete leven. Inclusief de dalen en de pieken. De krassen van het trottoir en de glans van de verf op het schilderij. In onze geloofsbelijdenis heet het: Jezus is gekruisigd, gestorven, begraven – steeds dieper gaat het – nedergedaald ter helle; maar ook ten derde dage opgestaan. De dood kan ons beangstigen. En wat daarna komt. De leegte. De verdamping. Het kan je bang maken. Maar niet meer doodsbang. Want dankzij Christus weten we dat niets ons van hem kan scheiden. Er is geen god-verlatenheid achter de dood. De diepste duisternis licht op. De Catechismus zegt het zo: ‘Ik mag er in mijn felste aanvechtingen zeker van zijn en er rijke troost uit putten, dat mijn Heer Jezus Christus mij van de angst en de pijn van de hel verlost heeft’.
Het is om die reden dat we als kerken contact zoeken met andere mensen in de wereld; overheden en organisaties. We gunnen anderen de vrucht van die inspiratie. Opdat we elkaar voeden met geloof, liefde en hoop. Daar waar men er gevoelig voor is laten we zien hoe onze hoop een belofte is. Daar waar men het niet trekt volstaan we met hoop te delen. Omdat we geloven dat iedere verandering in de samenleving, iedere verbetering, iedere vermenselijking, begint met hoop, met vertrouwen dat het kan.
Daar waar we samen in de samenleving te kort schieten, keren we terug naar de kerk, en dragen we de samenleving op in ons gebed. Omdat we weten, dat de adem die we halen Gods adem is. En waar we ons willen laven aan de glans heffen we het loflied aan.
Bij de lezing van Lukas hebben we een lezing uit het Oude Testament toegevoegd, over de verdeling van het land. Met eindeloze precisie heeft Jozua (van wie de stamletters dezelfde zijn als van Jezus) opgeschreven welk stukje land voor wie is. Als classicale vergadering van dit deel van Nederland zijn we geroepen het evangelie ingang te doen vinden in Overijssel en Flevoland. Of om het in de taal van Jozua te zeggen: ‘De grens loopt van de brug over het Veluwemeer, via Almere, naar Kuinre en Willemsoord’. En in het oosten: ‘Van Bruchterveld en Losser via Glanerbrug naar Haaksbergen’. Twee burgerlijke provincies. De één met een sterke pioniersdrive, de ander meer gestroomlijnd vanuit bestaande relaties en relationele zorgvuldigheid. Beide met de ambitie woonplaats van het evangelie te zijn.
Hoe zal het zijn in het werk van de classis, het nieuwe streekverband in onze kerk? We zitten als classis tussen land en plaatselijke gemeente. Het land bedenkt contouren van beleid. Plaatselijk kennen we de dagelijkse praktijk. En de regio zoekt daar tussen in naar balans. De regio zorgt dat het land niet al te wereldvreemd wordt. Mag ik hopen. En de regio zorgt er voor dat de gemeenten niet te veel wegzinken in eenzame eigenzinnigheid. Mag ik hopen.
Ik heb een deel uit Jozua gekozen waarin de noordelijke stammen aan bod komen, de stam van Naftali. Dat is de regio waar Jezus leeft, 33 jaar lang. Je zou verwachten dat plaatsen als Kafarnaüm en Betsaïda in Jozua worden genoemd. Maar ze staan er niet. Al die plaatsen maken onderdeel uit van een groter geheel: ze zijn deel van beloofd land. En de ideale bewoning van beloofd land geeft je wel verantwoordelijkheid voor een district, maar het gaat om het geheel. Het zijn de levieten die je er aan herinneren dat het God gaat om de hele wereld, de hele oecumene. Vandaar dat de levieten geen vaste woonplaats beërven. Uiteindelijk is er een geestelijk lichaam dat het plaatselijke en het eigen confessionele overstijgt: God alles in allen.
Mijn bede is dat we elkaar daarin versterken. Zoals de discipelen op het schip de taken verdelen: de één aan het roer, de ander bij het zeil, de derde bij het net. Of zoals Paulus het benoemt: de arm, het been, het oog, het oor. Elk heeft een eigen taak. Dat we zo elkaar aanvullen om tot zegen te zijn in de wereld zoals God die heeft bedoeld.
Amen