Moderamen bevoegd om leiding te geven
Als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis kunnen de kerkenraden, de classicale vergaderingen en de generale synode voorlopig niet bijeenkomen. Maar er zal in de kerk wel leidinggegeven moeten worden. In zo’n situatie is voorzien in artikel XIX van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Dat luidt: ‘Indien en voor zover buitengewone omstandigheden van land en volk het normaal functioneren van het leven van de kerk onmogelijk maken, treffen de daarvoor in aanmerking komende lichamen van de kerk of hun leden de door de omstandigheden tijdelijk geboden, van de orde van de kerk afwijkende maatregelen.’ Zij mogen dan dus naar bevind van zaken handelen.
Een bepaling als in artikel XIX van de protestantse kerkorde is in de oudste kerkorden op het reformatorische erf niet te vinden. Pas in de hervormde kerkorde van 1951 komt een vergelijkbare bepaling voor. Uiteraard had men toen de tijd van de Tweede Wereldoorlog nog vers in de herinnering. Kerkelijke lichamen hebben in die jaren beslissingen genomen waarvoor formeel gezien geen rechtsgrond was. Overigens is het betreffende kerkorde-artikel nadien ongewijzigd gebleven. Hoe was de situatie aan gereformeerde zijde? Welnu: bij de herziening van de gereformeerde kerkorde in 1957 is ook zo’n bepaling opgenomen. Daarin stond dat ‘de daarvoor in aanmerking komende vergadering of deputaten’ de maatregelen konden treffen. In de hervormde kerkorde stond en in de protestantse kerkorde staat dat ‘de daarvoor in aanmerking komende lichamen of hun leden’ dat konden en kunnen doen. Dus: ‘of hun leden’ – dan moet gedacht worden aan een situatie als de huidige. Dan is het bijeenroepen van een kerkelijk lichaam al niet meer mogelijk, dan moeten leden het initiatief nemen. Het ligt daarbij voor de hand om voor de lokale gemeente aan het moderamen te denken. Volgens ord. 4-8-3 heeft dat in normale situaties al de taak om – onder verantwoording aan de kerkenraad – zaken die geen uitstel gedogen, af te doen.
In zijn Verklaring van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Kampen 1971) verdedigt prof.dr. D. Nauta de bepaling over de kerk in buitengewone omstandigheden. Dat doet hij nadat hij opgemerkt heeft dat de kerken ten tijde van de Tweede Wereldoorlog ook zonder zo’n bepaling wel een weg gevonden hebben om de moeilijkheden met betrekking tot het functioneren van het kerkelijk leven te overwinnen. De verdediging van Nauta luidt dat door de bepaling voorkomen wordt dat de diverse kerkelijke vergaderingen en zelfs de onderscheiden individuele ambtsdragers hun eigen gang gaan en doen wat ze zelf willen. De auteur zet een streep onder het ‘indien en voor zover’ in de bepaling. Daarmee wordt verwoord dat men de kerkorde zoveel als nog mogelijk is, dient te volgen. Men mag er alleen van afwijken als dat niet anders kan. Er is dus geen ruimte voor onbeperkte willekeur. De bepaling treedt niet in detail. Dat kan ook niet. De gevallen waarvoor men zich in noodsituaties geplaatst kan zien, verschillen te zeer om nadere voorwaarden te stellen. Het is inderdaad een kwestie van ‘naar bevind van zaken handelen’.
Dr. Jan Dirk Wassenaar