Functioneringsgesprekken met predikanten?
In april 2012 besloot de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland om jaargesprekken in te voeren tussen de kerkenraad en de predikant/kerkelijk werker. De synode ziet die gesprekken als een noodzakelijk middel ter bevordering van de kwaliteit van de gemeente en de predikant/kerkelijk werker. In november 2012 besloot de synode tot kerkordelijke verankering van de gesprekken. Met het oog daarop is inmiddels een voorstel tot wijziging van een ordinantie van de kerkorde geformuleerd. In de toelichting wordt benadrukt dat jaargesprekken geen functioneringsgesprekken zijn. In de voorgestelde ordinantietekst lezen we: ‘De gelijkwaardigheid van de ambten bepaalt het karakter van de jaargesprekken.’
Een gelijkwaardige dialoog
Voor het jaargesprek geldt volgens het synodebesluit van april 2012:
- het wordt gevoerd in het kader van het beleidsplan van de gemeente en het werkplan en werkverslag van de predikant/kerkelijk werker;
- het heeft het karakter van een open, vertrouwelijke en gelijkwaardige dialoog, waarin alle betrokkenen zich ervoor inzetten om positief-kritisch te reflecteren op het eigen en andermans houding, handelen en functioneren;
- het wordt vanuit de kerkenraad gevoerd.
De invoering van het jaargesprek sluit volgens datzelfde besluit aan bij:
- de gedragscode voor predikanten en kerkelijk werkers, waarin de bereidheid wordt gevraagd om rekenschap af te leggen van de invulling van het dienstwerk en aanspreekbaar te zijn op afspraken;
- middelen, die reeds worden ingezet tot bevordering van de kwaliteit van predikant en kerkelijk werker, waaronder de opleiding, de permanente educatie, de werkbegeleiding en de mobiliteitsbevordering;
- de overweging dat het vermogen tot samenwerking één van de competenties is waarover een predikant en een kerkelijk werker moeten kunnen beschikken.
Een hiërarchische arbeidsverhouding?
Enkele maanden geleden heeft de Dienstenorganisatie de brochure Jaargesprekken tussen de kerkenraad en predikanten en kerkelijk werkers in de plaatselijke gemeente uitgebracht. Na het ‘Woord vooraf’ en de ‘Inleiding’ wordt daarin iets verteld over ‘Werkers in soorten’: de brochure heeft betrekking op predikanten en kerkelijk werkers die in de plaatselijke gemeente (tegen betaling) werkzaam zijn. Wat de predikanten betreft, gaat het dus om predikanten voor gewone werkzaamheden. Verder komt de context van jaargesprekken aan de orde; wordt aangegeven wat van goede gespreksgenoten verwacht mag worden; wordt aandacht aan het organiseren van een jaargesprek besteed; en wordt de agenda van het gesprek voor het voetlicht gebracht. Alles met elkaar een prima handleiding om de jaargesprekken op een goede wijze te kunnen voeren.
Hierboven schreef ik dat het jaargesprek geen functioneringsgesprek is en dat het om een gelijkwaardige dialoog gaat. De achtergrond daarvan is, dat er geen sprake is van een hiërarchische arbeidsverhouding tussen de kerkenraad en de predikant. De drie ambten die onze kerk kent, zijn gelijkwaardig. In de brochure is te lezen: ‘Ten aanzien van de kerkelijk werker is er wel sprake van zo’n arbeidsverhouding. De kerkenraad treedt dan op als werkgever.’ Mij dunkt dat daar inmiddels een kanttekening bij gemaakt dient te worden. Omdat kerkelijk werkers in bepaalde gevallen in het ambt bevestigd kunnen worden. Dat wordt in de voorgestelde ordinantietekst dan ook ‘meegenomen’. Het gaat om gesprekken met ‘de predikanten die in de gemeente werkzaam zijn en ook de kerkelijk werkers die in het ambt zijn bevestigd’.
Uit de recente geschiedenis
Het is goed om aandacht te besteden aan de geschiedenis van de invoering van jaargesprekken tussen de kerkenraad en de predikant/kerkelijk werker.
In de nota ‘Pastor in beweging’ (2006) werden centrale afspraken bepleit met betrekking tot stevige professionele ondersteuning bij kwaliteitsbewaking van het functioneren van pastores, alsook tot de noodzaak van het geregeld verantwoording afleggen door pastores over hun functioneren. De reacties in de synode waren zeer terughoudend en soms zelfs vijandig. Door een synodelid werd gesteld: ‘Kerkenraadsleden hebben geen verstand van wat een predikant doet.’ In dit verband wijs ik op wat At Polhuis enkele maanden geleden in In de Waagschaal schreef: ‘Er zijn van die momenten dat ik blij ben niet meer tot de dienstdoende predikanten te behoren. (…) Ik citeer Trouw: ‘Dominees moeten voortaan (…) elk jaar rekenen op een functioneringsgesprek met hun kerkenraad’ (23 april 2012). Ik prijs mij gelukkig dat ik mij aan dat regiem niet meer hoef te onderwerpen. Wie bedenkt zo iets? Meer dan 30 jaar heb ik met kerkenraden gewerkt. In die periode heb ik wijze mannen en vrouwen meegemaakt, waar ik veel van geleerd heb. Toch had ik mij niet graag door de kerkenraden waarmee ik gewerkt heb, laten beoordelen. Functioneringsgesprekken zijn immers geen vrijblijvende gesprekken. Het is een gesprek tussen leidinggevende en werknemer in aanloop naar een beoordelingsgesprek. Uit ervaring weet ik dat dit type gesprekken met heel veel regels omgeven zijn. Dit om de werknemer te beschermen. - Welnu, ik acht veel kerkenraadsleden hoog, maar velen acht ik toch echt niet in staat om dit type gesprekken te voeren. In theorie lijkt het een goed instrument, maar de kerkelijke praktijk laat, zeker in de steden, kerkenraden zien die kwantitatief en ook kwalitatief beneden de maat zijn. Ik moet er niet aan denken dat ik als dienstdoend predikant daardoor beoordeeld zou worden. Dat heeft niets te maken met arrogantie. Een verdachte wil ook niet door een ongekwalificeerd persoon beoordeeld worden.’
Het ambtelijke karakter
In het rapport ‘De Wissel Voorbij’ (2008) staat: ‘Met een nader te bepalen frequentie worden met alle teamleden (predikanten en kerkelijk werkers) drie soorten gesprekken gehouden die gaan over het eigen functioneren:
- Een functioneringsgesprek (hoe verloopt het functioneren?)
- Een ontwikkelgesprek (hoe kan de predikant zijn functioneren verbeteren?)
- Een beoordelingsgesprek waarin het functioneren wordt beoordeeld.
Voorstel was om het functionerings- en het beoordelingsgesprek te laten houden door de voorzitter van de kerkenraad en de leidinggevende predikant. (Hier wordt gedoeld op een centrale rol voor de werkgemeenschap bij de kwaliteitsontwikkeling.) Er zouden duidelijke regels opgesteld moeten worden die het zelfstandig geestelijk functioneren zouden bevorderen en niet strijdig zouden zijn met het ambtelijk karakter van het werk. Voorstel was verder om het ontwikkelgesprek te laten houden met de leidinggevende predikant. In de synode klonken niet alleen veel positieve, maar ook veel negatieve geluiden. Zo werd er aandacht gevraagd voor het gevaar van hiërarchisering van verhoudingen.
In ‘Hand aan de ploeg’ (2009) is de aanduiding ‘jaargesprek’ te vinden. Daarin wordt ook het verband met het beleidsplan en met het werkplan en werkverslag gelegd. Dat geldt ook voor de eveneens uit 2009 daterende nota over de Permanente Educatie. Daarin wordt ook nog over een scholingsplan van de predikant/kerkelijk werker gesproken.
De bijzondere positie
Het is wel duidelijk: de aanduiding ‘functioneringsgesprek’ raakte van de baan. Terecht, vind ik. Dat heeft te maken met de bijzondere positie van de predikant. Ik geef nog een keer het woord aan Polhuis: ‘Functioneringsgesprekken veronderstellen een werkgever/werknemer verhouding. Die verhouding is er niet tussen een predikant en de kerkenraad. Een predikant is dienaar van het Woord en niet van de plaatselijke gemeente. Z/hij heeft een zekere vrijheid nodig. Z/hij zegt niet wat de kerkenraad wil, maar wat hem of haar van godswege opgedragen wordt. Ja, dat kan tot conflicten in de gemeente leiden. Dat gevecht moet dan maar gevoerd worden. Het kan er uiteindelijk toe leiden dat een kerkenraad besluit niet langer met deze woordverkondiging te kunnen leven. Het is allemaal waar, als de vrijheid van de prediking maar voorop gaat. Hier geldt voluit: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Dat is niet het brood dat men van het traktement koopt, maar het brood dat van de tafel komt. - Het idee van functioneringsgesprekken is een volgende stap in het proces, waarin de predikant steeds meer werknemer van de kerkenraad wordt. Stukje bij beetje heb ik dat gedurende mijn loopbaan gezien.’
De vrijheid van het ambt
Feit is, dat de predikant binnen de kerkenraad een eigen ambtelijke verantwoordelijkheid draagt. Die wordt in ordinantie 3-5-2 omschreven als ‘de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords’. Overigens is het de enige plaats in de kerkorde waarin die klassieke aanduiding ‘dienaar des Woords’ voor de predikant voorkomt. In de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk was die vrijheid verankerd in de figuur van de predikantsplaats. De rechtspositie van de predikant was aan de predikantsplaats (met inkomsten en rechten) verbonden. In strikte zin betaalde de gemeente het traktement dan ook niet aan de predikant maar aan de predikantsplaats. Daardoor wilde men voorkomen dat er zo’n situatie van ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ zou kunnen ontstaan. Welnu, de figuur van de predikantsplaats is niet meegenomen in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, maar de gedachte die daarin tot uitdrukking gebracht werd, blijft onverminderd gelden. P. van den Heuvel schrijft in zijn De toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland dat het van belang is te bespreken hoe de predikant en de kerkenraad hun functioneren ten opzichte van elkaar en van de gemeente ervaren. Hij voegt er dan wel aan toe: ‘Voor een dergelijke bespreking is de term ‘functioneringsgesprek’ minder geschikt omdat daarmee onbedoeld de suggestie dat de kerkenraad boven de predikant staat, kan worden gewekt.’
Een signaal van Noordmans
In 2001 publiceerde prof.dr. W. Balke een artikel getiteld ‘De signalen van Noordmans’. De bijdrage gaat over Noordmans’ visie op allerlei kerkordelijke kwesties met het oog op de vormgeving van de hervormde kerkorde van 1951. Een paragraaf heeft betrekking op de verhouding tussen de ambten. Balke: ‘Noordmans gaat er van uit, dat in het kader van de reorganisatievoorstellen het er om te doen is, ‘in hoe zachte of zelfs bedekte vorm ook gezegd, een toezicht van de ouderlingen op de predikanten in te voeren’ en hij citeert daarbij A. Vinet, die de predikant zelfs een victime permanente van de gemeente noemde. Noordmans toont goed gedocumenteerd vanuit de geschiedenis aan, dat de ambten niet op elkaar zijn gericht maar samen collegiaal op de gemeente zijn gericht. ‘Nergens staat ook maar een enkele bepaling, die de ouderling een bijzonder toezicht op leer of wandel van de predikant opdraagt’ en Noordmans acht, dat daarmee de natuur van de presbyteriale orde geweld wordt aangedaan. (…) Noordmans heeft bezwaar tegen de opneming van ‘het opzicht over de getrouwe ambtsvervulling van de predikanten’ en hij wijst er op, dat dit opzicht in Genève werd uitgeoefend door het ministerie. Hij pleit er voor dit opzicht opnieuw aan het ministerie te geven. De discussie (in de Commissie voor de Kerkorde, JDThW) heeft tot gevolg, dat de taak van de ouderling als volgt op formule wordt gebracht: ‘het dragen van de medeverantwoordelijkheid voor de bediening des Woords’.’
Volgens Balke was Noordmans er ook beducht voor dat – bij toenemende regelgeving – de charismatische begaafdheid van de predikant in de knel komt: ‘Hij wordt een ambtenaar met een bestuur om zich heen. Een predikant moet ruimte om zich heen hebben.’
Mijns inziens heeft Noordmans belangrijke signalen uitgezonden. Die onderstrepen het gevaar van hiërarchische verhoudingen als het om de positie van de predikant gaat. Maar waar kerkenraden zich bewust zijn van dat gevaar, moet het mogelijk zijn om op basis van een open, vertrouwelijke en gelijkwaardige dialoog tot zinvolle, zegenrijke jaargesprekken tussen de kerkenraad en de predikant/kerkelijk werker te komen. Persoonlijk heb ik daar alle vertrouwen in.
dr. J.D.Th. Wassenaar
Foto: thematische foto protestantse kerk (internet)