Pasje  

Ik heb een bijzondere verzameling. Ik verzamel pasjes. Plastic pasjes.
Ik schaam me daarvoor niet. Want mensen verzamelen tegenwoordig van alles. Vroeger ging het alleen om postzegels, sigarenbandjes of speldjes. Nu zie je mensen die nylons verzamelen, soleksen, miniaturen van luciferstokjes, foto’s van Linda de Mol, eenmaal gebruikte zakdoeken van celebrities en ga zo maar door.
 
Ik hou het op plastic toegangspasjes. Je houdt ze voor een scanner, en daarna mag je door klapdeurtjes naar binnen, een gebouw in of een terrein op. Ik heb een bonte verzameling. Van een discotheek in Enschede tot de Wereldraad van Kerken in Geneve.  Van tennisvereniging in de Hanzestad tot Oostenrijkse camping bij Salzburg.  Ik bewaar die dingen. Het geeft me een gevoel dat ik ergens nog welkom ben, het idee dat ik bij een groep van gelukkige mensen hoor die binnen mag komen.  

Mijn pasje geeft toegang tot het Kamper gemeentehuis. Dat is wel een ding. Overheidsgebouwen zijn uit de aard van hun identiteit weliswaar publieke instellingen. Maar met alle aanslagen en vrijlopende gekken is  het niet meer mogelijk de gebouwen voor iedereen open te houden.

Nog niet zo lang geleden bracht ik de beveiliging van een niet nader te noemen plaats in paniek, toen ik in het hart van het stadskantoor wist binnen te dringen zonder plastic toegangsbewijs. Ik liep domweg vlak achter een personeelslid aan door de poortjes voordat ze weer dichtklapten. Bij de provincie Overijssel in Zwolle heb ik dat ook eens geprobeerd. Maar dat mislukte. De adremme beveiliging zei tegen me: ‘U krijgt alleen een pasje als u op 20 maart in de staten wordt gekozen’. Die suggestie kwam te laat. De lijsten zijn al opgemaakt. En in mijn functie als geestelijke is het niet handig om met één politieke partij te worden geassocieerd.

Dankzij de gemeente Kampen heb ik nu wel een pasje. Een ambtenaar bood hem me aan, omdat ik tijdelijk in een commissie zit. Ik zie het als een koninklijke onderscheiding. Eigenlijk nog meer dan dat. Want laten we eerlijk zijn: een koninklijke onderscheiding geeft je nergens toegang toe. Je komt er het paleis niet mee binnen. Veel statenleden krijgen bij hun afscheid automatisch een koninklijke onderscheiding. Tenzij ze een boete hebben gehad voor te hard rijden. Ze worden dan lid van Oranje Nassau. Maar wat ben je dan of kan je dan? Het is ook niet echt een prestatie. Je moet op tijd thuis een enveloppe open maken en af en toe iets zeggen achter een microfoon. Je krijgt er jaarlijks 13.000 euro voor en aan het einde een lintje. Maar het pasje voor de klapdeurtjes moet je bij je vertrek als statenlid gewoon inleveren.

En zo’n pasje heb ik nu dus wel. Het idee wint me op, dat je zonder enige belemmering bij het zenuwcentrum van de democratie thuishoort. In Kampen noemen we dat: ‘Ie bin good folk’. Alsof je via de achterdeur binnen mag komen.

Eén zorg nog: ‘Het is een tijdelijk pasje’. Als de commissie ophoudt te bestaan, moet ik het weer inleveren. Ik heb daar bezwaar tegen aangetekend. Maar de ambtenaar zei: ‘Zo zijn de regels. Mensen met een koninklijke onderscheiding moeten de versierselen na hun dood ook weer inleveren’. Toch durf ik te wedden, dat niemand na zijn overlijden nog even langs de griffie gaat om het speldje weer af te staan. Ik was het ook niet van plan.