Over de context van Deuteronomium 30,11-20

 

Lemele, 7 september 2020

Classicale werkgroep K&I Overijssel-Flevoland

Voorbereiding Israelzondag 4 oktober

Door ds. Bart Gijsbertsen

 

Op het kerkelijk leesrooster staat voor Israel-zondag Mat. 21:33-43, over een wijngaard waarin de wijnbouwers niets meer met de eigenaar te maken willen hebben.

Op de sabbat die aan Israelzondag voorafgaat klinken in de synagoge de lezingen die horen bij Sukkoth, het Loofhuttenfeest dat dan begint, en dat een week later eindigt met Simchat Torah. Maar, voor díe lezingen heeft onze kerk niet gekozen. Ze heeft gekozen voor een gedeelte uit Sidra Nitsaviem; dat is de lezing die komende Sabbat al, 12 september, aan de orde is. Een week later, 19 september, volgt Rosj Hasjanah 5781 en op 28 september Jom Kippoer.

Waarom de PKN deze keuze maakt voor Sidra Nitsaviem is hogere wijsheid. Maar wij voegen ons ernaar. En zo zitten we hier dus vanavond bij elkaar om ons te bezinnen op dat gedeelte - Deut 30:11-20. Want daarover zal het vanavond vooral gaan.

 

De grootste zonde die je kunt begaan is mijns inziens dat je deze tekst losmaakt van het verband waarin hij staat. Het is nooit slim om de kontekst te verwaarlozen, maar in dit geval moet het gewoon een gebod worden: Lees Deut 30:11-20 niet zonder de dag te beseffen dat ze worden uitgesproken; niet zonder te beseffen dat ze deel uitmaken van een betoog van Mozes, de man Gods; en zeker niet zonder het moment te beseffen waarop deze woorden in het geheel betoog gesproken worden.

Dus voordat Bart Trouwborst die woorden met jullie gaat beluisteren eerst een inleiding van mij over het moment waarop Mozes dit zegt.

 

We noemen Deuteronomium wel een lange afscheidsrede van Mozes tot het volk Israel dat op het punt staat het beloofde land binnen te gaan. Maar het woord 'rede' klinkt te koel. Je moet eerder spreken van een afscheidspreek die tegelijk een hartstochtelijk pleidooi is.

Want Mozes is bang. Hij is als de dood dat het volk zich in de nieuwe toekomst los zal maken van de Torah. En hij beweegt hemel en aarde om dat te voorkomen.

En hij heeft ze al het sjema Jisraeel geleerd.

En hij heeft zelfs bedacht om de woorden van God als juwelen in doosjes te doen; en om dan die doosjes op je arm te binden, of op je voorhoofd; en aan alle deurposten van je huis te bevestigen. Zodat je de woorden nooit vergeet.

Maar dan nog is hij er niet gerust op. Is er niet iets te bedenken waardoor je de woorden van God in het hart van de mensen kunt krijgen? Want ook een mesoesa kan een ingesleten traditie worden zonder dat het het hart van mensen nog raakt.

Maar hijzelf zal er straks niet meer bij zijn; in het volgende hoofdstuk regelt hij zijn opvolging. Dus hoe kan hij het volk scherp houden? Zodat zij zich blijven herinneren wat de HERE God voor hen gedaan heeft,  en zij met Hem blijven leven?

En zo geeft hij allerlei wenken, regels, geboden; hoe straks te leven als ze gesetteld zijn in het beloofde land. Het is een hele lange preek.

En dan lijkt zijn preek in hoofdstuk 26 te eindigen. NBV 26:16-19.

Wel, dan zeg je als predikant 'Amen' en laat je je gemeente dat nazeggen.

 

Deze woorden hadden dus het eind van zijn preek kunnen zijn. Ze vatten de kern samen van wat Mozes wil zeggen. Het gaat erom Gods geboden met hart en ziel te doen. Dat lezen we uiteindelijk ook in Deut. 30:11vv. waar Mozes zijn preek echt afsluit.

Maar: zijn preek gaat eerst dus nog drie hoofdstukken door. Behoort Mozes soms tot die predikanten die maar geen 'amen' kunnen zeggen en daarom nog maar eens gaan herhalen?

Maar wie zich verdiept in wat in die drie hoofdstukken te lezen is, gaat daar wel heel anders over denken. Als Mozes straks in Deut 30 de woorden uit hoofdstuk 26 herhaalt, hebben ze een gewicht gekregen als nooit tevoren. Want in dat slot van zijn preek heeft hij het volk voor een keuze gesteld. Een keuze die eigenlijk geen keuze is.

Wat gebeurt er tussen Deut. 26 en Deut.30:11?

 

In hoofdstuk 27 bezweert Mozes het volk om een bijzonder ritueel te houden zodra ze over de Jordaan zijn. Op grote stenen moet een kalklaag worden aangebracht en daarop moeten alle wetten worden geschreven die Mozes aan het volk gegeven heeft. Die stenen moeten op de berg Ebal worden geplaatst  tegenover een andere berg, de Gerizim.

Vervolgens moet de helft van de stammen op de Gerizim plaatsnemen om daar vandaan Gods zegeningen uit te spreken; en de andere helft van de stammen moet op de Ebal gaan staan om daar Gods vervloekingen uitspreken.

De zegen is er als het volk in het nieuwe land de Torah gehoorzaamt, de vloek is er als het volk niet gehoorzaamt. De priesters moeten daar, tussen Ebal en Gerizim, het hele volk luid en duidelijk toeroepen: Vervloekt wie een godenbeeld maakt, vervloekt wie geen eerbied heeft voor zijn vader en moeder, vervloekt wie een grenssteen van een ander verplaatst, vervloekt wie een blinde de verkeerde weg wijst, enzovoort, enzovoort; en het volk moet dan steeds reageren met 'Amen'.

Het is dus alsof Mozes met die enscenering, straks aan de overkant van de Jordaan, het volk wil inprenten: het kan twee kanten opgaan; richting zegen of richting vloek. Beseffen jullie dat? Maar hij vreest dat ze nauwelijks zullen luisteren, enthousiast als ze zullen zijn om eindelijk in het beloofde land te gaan wonen en dat ze daar, bij Ebal en Gerizim, allemaal wel 'Amen' zullen zeggen.

Het is Mozes daarom nog niet genoeg. Hij wil het nog preciezer invullen. Wat mag het volk verstaan onder 'zegen'? En wat moet het volk verstaan onder 'vloek'? Weet waarop je 'Amen' gaat zeggen!

 

En zo is er daar dat beroemde en beruchte hoofdstuk 28. Mozes die de zegen omschrijft en die de vervloeking omschrijft.

Worden Gods geboden gehoorzaamd: Gezegend zul je zijn in de stad en op het land. Gezegend de vrucht van je schoot, van je land, van je vee. Gezegend de oogst, gezegend je komen en gaan. Je zult elke vijand overwinnen....' Tot en met vers 14 van hoofdstuk 28 klinken de prachtigste dingen.

Maar dan omschrijft Mozes de vloek. Eerst klinken vervloekingen die precies het omgekeerde verwoorden van de zegeningen: 'Vervloekt zul je zijn in de stad en op het land. Vervloekt de vrucht van je schoot, van je land, van je vee. Vervloekt de oogst, je komen en gaan. Elke vijand zal jullie overwinnen....' Maar dan worden de vervloekingen uitgebreid, in een vreselijk crescendo. Maar liefst 52 verzen lang klinken de verschrikkelijkste vervloekingen over het volk als ze Gods geboden niet houden.

Het is afschuwelijk om te lezen. Het is één grote Sjoah, vernietiging, die wordt uitgetekend. Je moet dat voor jezelf maar lezen. Daarmee bedoel ik: je moet dat echt lezen, voordat je Deut 30:11vv leest; om het gewicht van de woorden daar in Deut 30 te begrijpen.


In de laatste vervloekingen in Deut 28 horen we dat er nog maar over een gering aantal mensen van het volk Israel op aarde is overgebleven. En deze overlevers hebben geen leven: het beloofde land is uit zicht, ze zijn naar de verste uithoeken van de aarde verdreven, vinden nergens een plek om op adem te komen, moeten altijd op hun hoede zijn, moeten dag en nacht voor hun leven vrezen.

 

Als de laatste vervloeking is uitgesproken, eindigt hoofdstuk 28 met nog één vers; vers 69. Het lijkt een nuchtere mededeling, maar de consequenties ervan zijn niet te overzien. We lezen daar:

'Dit zijn de woorden van het verbond dat de ENE Mozes heeft geboden met de zonen Israels te smeden in het land Moab - naast het verbond dat Hij met hen smeedde bij de Horeb.'

Al deze woorden van Mozes blijken woorden van God zelf. Naast het verbond op de Sinaï, een aanvullend verbond te Moab. Het Sinaïverbond aan het begin van de reis, nu, aan het eind van de reis, op de grens van het beloofde land, het verbond van zegen en vloek.


En het volk Israel heeft geen keuze!

De keuze is immers niet of je in het verbond wilt delen of niet. Nee, je deelt in het verbond tussen God en zijn volk. Dus deel je in het verbond van Horeb, dan deel je ook in dat van Moab.

Kijk, als je kon kiezen: geen zinnig mens zal kiezen voor de vervloekingen, dus kies je voor de zegeningen van de Gerizim. Maar die keuze is er niet. Het volk Israel hoort: zodra je de Torah los laat, van God los gaat leven, treedt, krachtens het verbond, alles in werking wat van de Ebal wordt gesproken en komen alle vervloekingen over je heen. Dat is Part of the deal.

 

En daarmee begint, in hoofdstuk 29, Sidra Nitsaviem, de Sidra waarvan Bart zometeen het slot met ons zal bestuderen. Nitsaviem - aangetreden. Komende sabbat aan de orde, vlak voor Rosj haSjanah.

En Sidra Nitsaviem vertelt dat Israel ook dit deel van het verbond, te Moab, in vol bewustzijn en staande - net als bij de Sinaï! - aanvaardt.

'Aangetreden - nitsaviem - staan jullie hier vandaag voor de Eeuwige, jullie God.'

Luister - Naardense Deut. 29:9-14.

 

Dan wordt nog eens herhaald dat wie zich afkeert van Gods Torah er vergif op kan innemen dat de vloek van dit verbond te Moab hem zal treffen. Als dat gebeurt zal iedere buitenstaander ontzet zijn en zich afvragen: wat is er in hemelsnaam aan de hand met dit volk?

Lezen Naardense Deut. 29: 23-27.

Daarna eindigt ook hoofdstuk 29 met één vers dat tegelijk mededeling en appèl is: vers 28.

Maw: Je kunt niet achter de schermen van de geschiedenis kijken, je kunt Gods diepste gedachten niet narekenen; maar er is voor het volk Israel simpelweg geen andere keuze dan te leven naar Gods gebod. Punt uit.

 

En nu scheiden mij nog 10 verzen van wat Bart Trouwborst met jullie gaat lezen.

Wat wordt er nog gezegd in die 10 verzen?

Je zou kunnen zeggen dat Mozes toch wil eindigen met een sprankje hoop. Maar wat heet in dit verband nog 'hoop'?

Want wat moet je hiervan nu denken? Lezen NBV Deut. 30:1-3.

 

Dus: Mozes heeft het geweten. Hij heeft geweten dat, ondanks alles wat hij gezegd heeft, zijn volk zich niet aan de Torah zou houden. Hij heeft geweten dat  alles wat hij het volk heeft voorgehouden in hoofdstuk 28 zich zal realiseren; al die vervloekingen. Hij weet van tevoren dus al dat al zijn zorgen en angsten weliwaar terecht zijn, maar dat hij deze toekomst niet kan voorkomen.

Geen idee wat die wetenschap voor hem heeft betekend.

 

'Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen....'

Woorden die klonken zo'n 1500 jaar voor Christus. Zij bereiken ons zo'n 2000 jaar na Christus. En elke vervloeking uit Deut 28 kunnen wij in de geschiedenis van Israel traceren. Zeker in de afgelopen 1000 jaar in Europa; in extremis in wat wij de Sjoah zijn gaan noemen.

'Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb....' Ja, wat dan? Is er nog een geschiedenis na deze geschiedenis, nadat de vervloekingen zich hebben gerealiseerd als behorend bij het verbond?

En dan beschrijft Mozes nog een andere tijd. Omkeer, terugkeer. Maar liefst 8 keer klinkt dat geladen woord in de eerste 10 verzen van Deut 30.


'Wanneer u tenslotte naar de HEER uw God terugkeert en Hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen, dan zal de HEER uw God in uw lot een keer brengen.' Er zal een omkeer plaatsvinden in de ziel van het volk Israel. En: die omkeer zal een echo vinden: namelijk, dan keert ook de HERE God om; en Hij haalt zijn volk terug van de einden der aarde.

 

In de rabbijnse theologie wordt veel nagedacht hoe deze tien verzen uit te leggen. Maar lees dat zelf in Tenachon; de stemmen van Rabbi Akiba tot en met Rasji en de Rambam. Slechts dit nog vanavond, anders dwaal ik te ver af van de grote lijn van Mozes' betoog. In die rabbijnse theologie wordt gesteld dat vers 3 ook gelezen kan worden als: 'Dan keert de HERE God terug met jouw terugkeer'. Met andere woorden: de Sjechina is ook zelf met Israel in de ballingschap geweest - part of the deal - en keert daar nu met zijn volk uit terug.


Dus: aan het eind van die donkere donkerste tunnel die Mozes ziet, staat het verbond van God met zijn volk Israel nog steeds overeind; en is er een terugkeer van het volk en de terugkeer van de Shechina.


Vers 10: 'God zal uw hart besnijden, en dat van uw kinderen. En u hoort dan naar de stem van HEER uw God door zijn geboden en inzettingen te bewaken, al wat geschreven staat in de boekrol van dit onderricht; omdat je terugkeert tot de HEER je God met heel je hart en ziel'.

 

Maar vooralsnog staat Israel in Deut 30 met Mozes, 3500 jaar geleden, in Moab. Aan de grens van het beloofde land. Terwijl hun oren tuiten bij alles wat Mozes heeft gezegd en voorzegd.

 

Tenslotte. En echt maar heel kort. Mat. 21; de lezing uit het NT die voor Israelzondag op het leesrooster staat.

Wat Jezus daar zo'n 1500 jaar na Mozes zegt verschilt in feite niet zoveel van wat we daarnet in Sidra Nitsaviem hoorden. De woorden van Jezus onderstrepen eveneens: er wordt en er is in het beloofde land, in 'de wijngaard', niet naar de Torah geleefd; men heeft Torah en de profeten letterlijk en figuurlijk monddood gemaakt. En de realisering van vervloekingen is nabij.


Dat juist deze woorden uit Mat 21 in de wereld gebruikt zijn om daarmee een vervangingstheologie te legitimeren en Israel zelfs af te schrijven, kan alleen maar doordat de volkeren ten enenmale de Torah niet beluisteren; en specifiek Deut 26 t/m 30 niet. Hoe verschrikkelijk ook de vervloekingen zijn die Mozes het volk voorhoudt, nergens, werkelijk nergens, geeft Mozes aan dat daarmee het verbond ophoudt. Integendeel, het verbond dat daar in de velden van Moab werd gesloten bleek bloedserieus; en het realiseert zich; zowel in zegen als in vloek.


Dus wat ons als christenen betreft: als we Jezus serieus willen nemen, laten we dan in Gods naam beginnen de 'Torah van Mozes' serieus te nemen.