Naarder bijbel Ezechiël 11: 16:
Zeg daarom: zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:
al heb ik hen ver weg gedreven
onder de volkeren,
al heb ik hen uitgestrooid over de landen,
toch zal ik voor hen een heiligdom wezen,
hoe klein ook,
in de landen waar zij zijn aangekomen!

- overdenking 2020, nog voordat de NBV21 uitkwam; in NBV21 is de tekst uit Ezechiël 11: 16 in soortgelijke zin als hierboven vertaald; in de NBV04 stond er juist het omgekeerde van wat hier staat; de aanwezigheid van het heiligdom werd ontkend; tijdens de nieuwjaarsdwarrel 2022 waren er vragen over deze tekst, vandaar dat we alsnog de meditatie hieronder hebben opgenomen - 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Wij maken als christenen een bijzondere tijd mee. We merken dat we de kerk hebben ontvangen van onze ouders en dat we de kerk niet op dezelfde manier kunnen doorgeven aan onze kinderen. Je merkt dat jonge mensen zich op een andere manier binden dan ouderen. Dat roept vragen op. 

Ik wil er drie dingen over zeggen:
1. Ik wil onze situatie vergelijken met die van Ezechiël. 
2. Daarna wil ik dieper ingaan op die ene tekst Ez. 11: 16.
3. Tenslotte wil ik nog enkele vragen aansnijden die mogelijk bij u opkomen.
Het gaat over: betrekking, betekenis en bagatellisering.

BETREKKING

Het helpt ons misschien als we ons realiseren dat wij niet de eersten zijn die ingrijpende veranderingen meemaken in de kerk. Dat geeft troost. Je ziet dat Gods trouw sterker is dan de omstandigheden. Er zijn in de bijbel verschillende momenten dat de kerk binnen één generatie een ander gezicht krijgt. We willen ons concentreren op één zo’n moment. Het moment waarop het volk in ballingschap gaat. Hoe moet het dan verder?

We kunnen de problemen nauwelijks overschatten. Het bestaan van het joodse volk is in het geding. De joden brengen dagelijks offers in de tempel. Met het offeren herstellen de joden het contact met God. Maar heel de cultus stagneert als de Babyloniërs de stad innemen en een bovenlaag van de bevolking in ballingschap voeren.  

Ezechiël moet ook mee in ballingschap. Hij is priester. We schrijven het jaar 587 voor Christus. Ezechiël krijgt visioenen in Babel. Onze tekst beschrijft zo’n visioen. Ezechiël ziet een gedaante als van een mens. Hij beseft dat het God zelf is. Het doet denken aan Christus; God in een menselijke gedaante. Ezechiël begint er van te stotteren. De onderkant van de man is vuur. Is glanzend metaal. Het doet me denken aan Christus na zijn opstanding. De discipelen herkennen Hem. Maar soms ook niet. Hij is anders. 

Dan ervaart Ezechiël een hand. Ezechiël voelt zich letterlijk bij de haren gegrepen. Hij belandt in Jeruzalem. Bij de tempel. Daar ziet Ezechiël ‘een afschuwelijk godenbeeld’. Het beeld moet de vruchtbaarheid stimuleren. Het beeld moet wellust oproepen. Is dat erg?, vraagt Nico ter Linden zich af als hij over deze tekst spreekt. Mag je niet zeggen dat alle religies iets van een innerlijk licht laten doorschemeren? Ezechiël wijst het af. ‘Afgoderij’, roept hij. Het is afgoderij op het moment dat mensen dingen van de aarde gaan vereren alsof het God is. Je kunt je gevoelens immers maar aan één gedachte overgeven.

BETEKENIS

Ezechiël reserveert zijn gevoelens voor de God van Israël. Dat mag dan zo zijn, maar daar valt in den vreemde weinig mee te beleven. En dan komen we bij het wonderlijke vers in hoofdstuk 11, uitgangspunt  voor de overdenking. Het volk Israël is in ballingschap gekomen en dan zegt God: ‘Al heb ik hen uitgestrooid over de landen, toch zal ik voor hen een heiligdom wezen, hoe klein ook, in de landen waar zij zijn aangekomen! Je merkt dat de vertalingen wat lopen zoeken naar de betekenis van dat ‘kleine heiligdom’. Sommigen zien het als metafoor van niets. Zoals je tegen iemand die – ik noem maar wat, die geen auto heeft kunt zeggen: ‘Sjonge, jij hebt echt een kleine auto’. Andere vertalingen brengen het woord ‘klein’ in verband met een ‘kleine tijd’. Dan is er dus een korte periode een heiligdom in het buitenland. Maar de Naarder Bijbel, en de Vulgaat en de Joodse vertalingen laten de letterlijke betekenis staan: ‘Ik zal een klein heiligdom zijn’. En dat is interessant.

Stel je voor die ballingen aan de Kebar rivier, honderden kilometers weg van hun geliefde Sion. Er is  niets meer. In 587 gaat zelfs de tempel tegen de vlakte. De ballingen hebben enkel nog de verhalen. Uitgeput van verdriet zeggen ze: ‘Laten we die verhalen dan maar opschrijven’. En als ze de teksten hebben opgeschreven komen ze bij elkaar in gebouwen om er over van gedachten te wisselen. En zo groeit er een nieuwe kerk. De Joden noemen dat ‘een beth knesseth’, een huis van samenkomst. Wij kennen het vooral bij zijn griekse naam: een synagoge. Dat is, dat kleine heiligdom.

De synagoge is een opmerkelijk gebouw. De synagoge is niet tot stand gekomen door de woorden die God sprak. Dat was zo met de tabernakel in de woestijn. Dat is één grote instructie die God uitspreekt. En Joodse geleerden leggen uit, dat het op een bepaalde manier een symbool is van wat God in de schepping heeft gemaakt. De tabernakel weerspiegelt het universum.

Maar die synagoge komt niet tot stand door een woord van God. Mensen hebben de synagoge bedacht. Een joodse hoogleraar M. Stern schreef dat ‘het jodendom met de instelling van de synagoge een van de grootste revoluties in de geschiedenis van de religie en de samenleving heeft gecreëerd’. Want de synagoge was een geheel nieuwe omgeving voor de eredienst aan God. Jonathan Sacks ziet het als een serieus nemen van mensen. Ze mogen zich verder ontwikkelen. Salo Baron zegt: ‘de nadruk wordt verlegd van de plaats van aanbidding, het heiligdom, naar de bijeenkomst van de gelovigen, de gemeente, die op elk moment en op elke plaats kon samenkomen in Gods wijde wereld’. Het komt uiteindelijk aan op het hart van de gelovige.  

En er staat  nog iets in die tekst, waar je maar zo aan voorbij zou kunnen lezen. ‘Ik zal een klein heiligdom zijn’. De tekst blijft dus niet hangen bij de stenen van de synagoge. God zelf is het heiligdom. Hij woont in het hart van mensen. Het doet ons denken aan Jezus die zegt: ‘Breek de tempel af en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’. Het huis van God is niet met handen gemaakt. Het is een huis in ons hart. Het is een besef. Wij wonen in de woorden van Christus. Het gaat om een mentale houding.

Ivo de Wijs schreef een gedichtje ‘Geloof’. De laatste regels luiden:
Het is een plausibel feit
dat wie een rode kool doormidden snijdt
in één tel in een Schepper gaat geloven.

Iedereen die met aandacht naar een kool kijkt, deelt de verbazing over de schoonheid van de natuur. Geloven en ontroering liggen dicht bij elkaar. Ik hoor u kritisch denken. Er komen allerlei nieuwe vragen op. Laten we er een paar bespreken.

BAGATELLISERING

Maar moet je dan de schepping als Gods woning zien?
Ja, zo kan je het zeggen. Zo is het vanaf het begin. De eerste hoofdstukken van de bijbel is er geen speciaal huis. De bijbel begint met de letter b, de beth in het hebreeuws. De naam van de letter betekent letterlijk huis. God woont in het huis van zijn woord. Abram leeft zonder speciaal huis. Pas als er een heel volk is, bouwt het volk zoiets als een onderkomen, in de woestijn, de tabernakel. En dat verplaatst zich minstens veertig keer. Wat eerst huis is, is later weer woeste grond.

Had Israël in Babylon niet opnieuw een tabernakel kunnen bouwen, was dat niet eenvoudiger geweest, of een loofhut iets groter dan gewoonlijk maken?
Dat hadden ze kunnen doen, maar dat zou een herhaling geweest zijn van vroeger. Maar ze zijn verder in de tijd en daarbij passen blijkbaar nieuwe vormen. De synagoge. De beth knesset om het joods te houden. Een plek waar een appel wordt gedaan op je persoonlijkheid van binnen.

Is dat niet een wiebelige basis, het hart?
Het is een wiebelige basis. En het is tegelijk het allerbelangrijkste dat we hebben. We zijn als mensen driekwart gevoel en maar een kwart verstand. Vergelijk het met een sollicitatiegesprek dat je voert. Je weet al na één minuut of iemand geschikt is. Dat voel je aan. Maar je praat nog een uur om bij dat gevoel woorden te krijgen.

Zegt u daarmee dat je niet in de kerk hoeft te komen en dat het op je gevoel aankomt?
Nee, dat zeg ik niet. Maar ik zeg wel dat mensen die de taal slecht hebben ontwikkeld qua gevoel nog wel goed kunnen zitten. Zegt Jezus dat zelf niet als hij een vergelijking maakt van twee knechten. De één zegt ja, maar doet het niet. De ander zegt nee, maar gehoorzaamt toch.

Bent u dan niet bang dat de kerk verdampt?
Dat moet niet gebeuren. Daarom moet u, die hier in de kerk bent, blijven komen. Als iedereen zou komen, zou u een zondag thuis kunnen blijven. Nu dat niet zo is, bent u erg nodig. U bidt voor uw kinderen, U houdt mede voor uw kinderen de lofzang gaande, en doordat u spreekt over de kerk blijven uw kinderen gevoel houden bij de kerk.

Ooit las ik van een gesprek met een oude Russische vrouw. Zij ging dagelijks naar de kerk. Ze zat er vaak in haar eentje te bidden. Iemand vroeg haar: ‘Wil je daar nog mee doorgaan. Je bent hier maar alleen’. Ze antwoordde: ‘Juist omdat ik hier alleen ben, wil ik er mee doorgaan. Iemand moet het leven van mijn kinderen en buren voor het aangezicht van de Heer brengen’.

Nogmaals bent u niet bang dat de kerk verdampt?
Dat moet niet gebeuren. We hebben de kerk nodig. Omdat de kerk woorden geeft aan wat het gevoel aanvoelt. De kerk geeft de omlijning van wat je anders iedere keer opnieuw moet zoeken.

Wat heb je aan een gevoel bij de kinderen als ze zelf niet komen?
Het gevoel is het voorportaal van het verstand. En door een gevoel kan iemand zalig worden. Het is de profeet Ezechiël die op talloze plaatsen volken onheil aanzegt. Het criterium staat steeds aan het begin van zo’n onheilsprofetie. ‘U, Tyrus, u Egypte, hebt gelachen, toen de muren van Jeruzalem zijn gevallen’.  Beslissend is de houding van de volkeren tot de Joden, tot de kerk. Dus als uw kinderen respect tonen voor de kerk, ook al komen ze zelf te weinig, is dat het begin van een heiliging. Zoals Paulus spreekt over gemengde huwelijken van gelovigen met ongelovigen. ‘Ongelovigen worden gered omwille van hun partner’.

Maar de groep in de kerk is zo klein.
Dat klopt. We zijn dan ook kleingelovigen. Het volk Israël is een klein volk. En Bethlehem in Efrata is klein onder de geslachten van Juda. De Messias is als een klein kind geboren in een stal. De Messias is anoniem voor de heidense geschiedschrijvers gestorven aan een kruis. Wij zijn toch niet meer dan onze meester? We leven niet uit onze kracht. We leven uit de woorden: ‘Ik ben met u, tot aan de voleinding van de wereld’. We hebben een grote belofte.

Ooit stond een dominee bij een open graf. Een geliefde was begraven. Hij troostte de mensen en zei: ‘Op deze plaats hebben we nog maar twee zekerheden. Er is een open graf. En we hebben de belofte.


Amen