Deuteronomium 30:11-20 woord voor woord ten behoeve van de Israëlzondag op 4 oktober 2020
- Een bijdrage van ds. Bart Trouwborst -
In het onderstaande behandelen we de tekst van Deuteronomium 30:11-20 vers voor vers, mede aan de hand van een aantal Joodse commentatoren (zie hieronder in de literatuurlijst). Voor de weergave van de bijbelteksten is veelal de Naardense Bijbel gebruikt.
Vers 11
Want dit gebod
dat ik je heden gebied:
het is niet te wonderlijk voor je
en niet te ver weg is het;
Want dit gebod
Waar verwijst dit naar? Hierover zijn twee meningen:
- Heel de Tora (Rashi)
- De specifieke, voorafgaande oproep in de tekst om zich te bekeren tot God uit Deut. 30:8 (Ramban). Daar staat: ‘’En jij zult omkeren en gehoor geven aan de stem van de ENE; doen zul je al zijn geboden die ik je heden gebied.’’ Volgens Ramban verwijst Mozes daar naar terug. Anders had hij wel, aldus Ramban, net als in Deut.8:1 gezegd: ‘’Heel het gebod, dat ik je heden gebied.’’ (dat wél op het geheel van de Tora betrekking heeft).
Wat betreft de inhoud van de oproep in Deut.30:8 waar Mozes volgens Ramban dus naar verwijst (‘’En jij zult omkeren en gehoor geven aan de stem van de ENE; doen zul je al zijn geboden die ik je heden gebied’’), kan deze zowel gebiedend worden gelezen als ook toekomstig geschiedend.
Net als bij andere geboden is dat een waardevolle gedachte: het ‘’gij zult’’ laat vóór alles zien dat het zo zál zijn (toekomstig geschiedend). God zál daar voor zorgen. Maar tegelijk kan het niet zonder de medewerking van de mens. Die zal het wel moeten doen. Twee kanten van dezelfde medaille, die zowel de mens helemaal bij het heil inschakelt en betrekt, maar tegelijk ook de ontspannende werkelijkheid aanwijst dat God daarbij wil aansturen en het innerlijk van de mens kan en wil ‘bewerken’, zodat het zover zal komen.
In de Midrasj Rabba 12:28 op Genesis (een oud Joods bijbelcommentaar) wordt nader ingegaan op de kracht van berouw. Er wordt verteld hoe verbaasd Adam was toen Kaïn hem vertelde dat hij vergeving had ontvangen voor de moord op zijn broer, dankzij zijn berouw. Dat leidde ertoe, zo vertelt de midrasj, dat Adam voelde hoe groot de kracht was van berouw. Het bracht hem ertoe zijn eigen zonde te belijden en berouw te tonen. Op de sabbat componeerde Adam vervolgens de ‘Psalm van berouw’, Psalm 92, aldus de traditie. Deze midrasj is mede gebaseerd op het woordspel rond het woord sabbat. In het Hebreeuws is dit opgebouwd uit dezelfde letters als het woord voor bekering/berouw: השבת-תשובה.
dat ik je heden gebied
Letterlijk staat er: ‘vandaag’. Dat geeft tevens de urgentie aan. Vandáág klinkt dit gebod. Vandáág dient er gereageerd te worden. Niet uitstellen tot de verre toekomst. Denk weer aan die medaille. God wil er vandáág al mee beginnen, met de mens te helpen terug te keren. Maar is er ook een begin bij de mens? Misschien is het wel een heel proces, om terug te keren tot God. Het begin ervan mede daarom niet uitstellen. Of God vandáág bidden om zijn hulp, als je zelf niet wilt of kunt, als er blokkades zijn. (denk aan lied 531: ‘Jezus die langs het water liep’, vers 2b: ‘’Hij komt misschien vandaag voorbij, en neemt ook jou terzij of mij, en vraagt ons, Hem te geven, de rijkdom van ons leven.’’ Een lied ook geschikt voor kinderen, weliswaar bij een ander bijbelverhaal horend, maar iets van die gedachte uitdrukkend.
het is niet te wonderlijk voor je
Het woord dat met ‘wonderlijk’ is vertaald, luidt in het Hebreeuws: נפלאת en komt van de woordstam פלא, hetgeen betekent zoiets als: ‘’moeilijk zijn, buitengewoon zijn, wonderbaarlijk zijn’’. Het heeft ook de betekenis van: ‘’onderscheid maken, scheiden, splijten, apart zetten’’. Als een Israeli nu נפלא! Zegt, bedoelt hij zoiets als ‘’wonderful!’’.
Maar het woord kent dus een betekenis van ‘’van een andere orde zijn, die buiten jouw terrein/begrip/mogelijkheden ligt’’.
En dat is nu juist níet het geval met een concept als dit gebod om naar God terug te keren! Dat is wél mogelijk. Niemand kan zich achter het excuus verschuilen dat er geen terugkeer (of, meer in het algemeen: houden van de geboden) mogelijk is. Positief geformuleerd: Kom maar, het kan en mag!
Rashi zet deze betekenis van ‘wonderbaarlijk’ tegenover Klaagliederen 9:1 (daar komt dezelfde woordstam ook voor), waar van Jeruzalem wordt gezegd dat ze ‘onvoorstelbaar’ (פלאים) diep is afgedaald (Naardense Bijbel: ‘’wonderbaarlijk diep’’). Maar uit die ‘afgang’ is een terugkeer mogelijk.
en niet te ver weg is het
In het Hebreeuws staat er het woord רחוקה (rechoka), dat afgeleid is van het werkwoord voor ‘ver weg zijn’.
Aardig weetje: in het aan het Hebreeuws zeer verwante Arabisch betekent ‘’rachieq’’: een topwijn, letterlijk: een wijn die van ver komt.
Dus ook hier de betekenis: de mogelijkheid tot bekering is nooit te ver weg, uit het zicht verdwenen.
Door Ramban wordt dit ook opgevat als volgt: ook al zou Israël verstrooid zijn tot aan de einden der aarde (denk aan de ballingschap en de diaspora, héél ver weg van Jeruzalem en Gods huis, de tempel, vandaan dus): dan zou ook voor de verste uithoeken van de aarde gelden dat de mogelijkheid tot bekering en terugkeer níet ver is. Die is altijd dichtbij de mens. Dit kan zowel letterlijk opgevat worden, wat betreft de terugkeer van het Joodse volk naar het land Israël, alsook in symbolische zin (ook voor de gojiem (volkeren)): waar men zich letterlijk of figuurlijk ook bevindt: de mogelijkheid tot ommekeer/terugkeer tot God is altijd vlakbij. De weg terug naar God ligt aan je voeten. Al even vooruitlopend op vers 14: ‘’om het te doen!’’, om die weg dan ook te gaan.
Het kan altijd en overal.
Hierbij valt ook weer te denken aan een tekst uit het Nieuwe Testament (Joh. 14:6): ‘’Ik ben de weg, de waarheid en het leven’’. Jezus die Zichzelf benoemt als de weg naar de Vader. Onder andere omdat Hij als geen ander die weg van ‘’je keren tot God’’ heeft geleefd en waargemaakt. En die door zijn offer volkomen heeft geopend. Denk ook aan teksten als: ‘’Ik ben mét (niet: ver weg, red.) jullie, tot aan de voltooiing van de wereld’’ (Mt.28:20). Daar roept Jezus op om de weg van de geboden te gaan. Zou Hij hier ook doelen op het gebod om je om te keren tot God? Het zou zomaar kunnen, want Hij zegt daarbij woorden die sterk doen denken aan de reeds geproefde teksten uit Deut.30:11 en 8:1: ‘’onderhouden alles wat ik jullie geboden heb’’. Zo bezien kun je zeggen dat Jezus het gebod van Mozes stevig onderstreept. En tevens wijst Hij op zichzelf als de belichaming van deze geboden, de weg om te gaan, de volbrenger bij uitstek ervan, degene die nabij is en ons tot de Vader brengt. Mogen we in Hem en zijn offer misschien de synthese zien van het door Ramban aangeduide ‘’gij zult’’ in zijn dubbele betekenis (oproep aan de mens én werk dat God in/voor ons doet)? Liedassociatie: 653 ‘’U kennen, uit en tot U leven’’
Uiteraard kunnen we bij Jezus’ spreken over ‘alles wat ik jullie geboden heb’ ook denken aan zijn uitleg en toepassing, eerder in het Matteüsevangelie, over de Tora, in de Bergrede (Mt.5 vv). Dan sluit het weer aan bij de invalshoek van Rashi, die Mozes hier ziet spreken over ‘heel de Tora’.
Vers 12
niet in de hemelen is het,-
om te zeggen
‘wie zal voor ons opklimmen ten hemel,
het voor ons halen
en het ons doen horen,
zodat wij het kunnen doen?’;
niet in de hemelen is het
Dit verwijst naar het feit dat heel de Tora op de Sinaï vanuit de hemel door God aan Mozes en het volk is toevertrouwd. Men heeft het Woord in handen. Niemand kan zeggen dat hij niet weet wat de bedoeling is.
Men heeft binnen het Jodendom later bepaald dat voor de toepassing van geboden geldt, dat de teksten zelf de sleutel dienen te zijn, en bij de uitleg de meerderheid van stemmen te volgen.
De Talmoed (Bava Metziah 59 b) heeft hier een bijzondere vertelling bij: rabbi Eliëzer en rabbi Jozua waren in een dispuut verwikkeld over de vraag of een bepaalde oven onrein was of niet. Rabbi Eliëzer dacht het gelijk aan zijn zijde te hebben gekregen, mede omdat er hemelse tekenen volgden, die Eliëzers positie bevestigden. Toen echter stond rabbi Jozua op en zei: ‘’Het is niet in de hemel’’ (Deut. 30:12). Aangezien hij vervolgens een meerderheid van stemmen (ook uit de traditie) aan zijn zijde vond, werd zijn standpunt uiteindelijk aangenomen. Later was rabbi Nathan toch wel benieuwd naar Gods reactie op deze spannende move, waarin Hij in feite door mensen ‘overruled’ werd. Hij vroeg de profeet Elia hiernaar. Deze zei: Toen rabbi Jozua zijn decreet uitvaardigde, glimlachte de Heilige, gezegend zij Hij, en sprak: ‘Mijn kinderen hebben over Mij getriomfeerd. Mijn kinderen hebben over Mij getriomfeerd’.
Hoe dit alles ook zij, duidelijk is in ieder geval dat Gods geboden (en ook de oproep tot omkeer) niet onbereikbaar in de hemel zijn, maar zich op aarde bevinden, binnen het menselijk bereik.
om te zeggen
‘wie zal voor ons opklimmen ten hemel,
het voor ons halen
en het ons doen horen,
zodat wij het kunnen doen?’;
Let hier op de tegenstelling tussen ‘’zeggen’’ en ‘’doen’’. De mens zou zich er anders met woorden af kunnen maken (en zelf op afstand blijven). Ook de vraag: ‘’wie zal er naar boven gaan?’’ duidt op passiviteit (‘’laat een ander het maar doen’’). Maar het moet zijn: geen woorden, maar daden.
Vers 13
niet aan de overzijde van de zee is het,-
om te zeggen
‘wie zal voor ons oversteken
naar de overzij van de zee,
het voor ons halen
en het ons doen horen,
zodat wij het kunnen doen?’;
Nadat gesproken is over de hemel als een onbereikbare plaats (die gelukkig niet eerst bereikt hoeft te worden), gaat het nu over de ‘overkant van de zee’. De Israëlieten hadden destijds ervaren hoe schier onbereikbaar de overkant van de zee was. Enkel met Gods hulp kwamen ze aan de overkant van de Schelfzee. Maar gelukkig hoeft zo’n tocht niet nogmaals ondernomen te worden om Gods woorden en beloften te bereiken. Die zijn voorhanden.
Een associatie met Psalm 139 (gelezen of gezongen) kan gemaakt worden. Daar gaat het over het ‘uiterste der zee’ (een onbereikbare plaats), waar God de mens weet te vinden. Maar omgekeerd hoeft het níet zo te zijn: de mens hoeft niet naar de overkant om God te vinden. Hij is Israël en de volkeren immers reeds tegemoet gekomen? In zijn Tora. En tevens, kan erbij en in diezelfde lijn gezegd worden: in Christus.
Ook hier trouwens weer die tegenstelling tussen ‘zeggen’ en ‘doen’.
Vers 14
nee, zeer dicht bij je is het woord:
in je mond en in je hart,
om het te doen!
nee, zeer dicht bij je
dichtbij, קרוב. Dit Hebreeuwse woord (karoov) komt van het werkwoord קרב dat betekent: naderen, dichtbij komen. Er zit dus ook iets in van: ‘naar je toe komen’. Dat is meer dan ‘dichtbij zijn’. Iets kan zich toevallig dichtbij mij bevinden. Maar als iets of iemand naar mij toe kómt, mij nadert, dan ben ik het bewust gekozen doel van die nadering. En daar draait het om bij dit woordje.
Dezelfde gedachte vinden we in het woord voor ‘offer’. Dat is een ‘korban’ (zelfde woordstam). Dat is in de Bijbel een gave, waarmee de Israëliet tot God kan naderen. Dan is Hij je doel.
Terzijde, in het Hebreeuws kennen we ook het woord ‘krav’ (eveneens zelfde woordstam), dan betreft het een vijandig naderen, want ‘krav’ betekent ‘strijd’.
Maar terug naar de betekenis: doelbewust naderen. Dat woord, dat gebod van God, zegt Mozes, is tot Israël dus doelbewust genaderd: zeer dicht tot jou genaderd is het woord (of: de zaak, red.)! Zoals God daar doelbewust op aanstuurde, dat zijn woord gegeven ging worden op de Sinaï. En zoals Hij nu het volk nadert met de vraag: wil je je tot Mij (terug)keren? De Geliefde die een aanzoek doet aan zijn geliefde volk Israël.
In de synagoge is er sprake van de ‘karova’ (zelfde woordstam). Dat is degene die de gebeden leidt. En bidden is naderen tot God. De ‘karova’, de ‘naderaar’ dus.
in je mond – de belijdenis van Gods grootheid, liefde en trouw
in je hart – de innerlijke verootmoediging en toewending naar God
om het te doen! – de daadwerkelijke ommekeer, die handen en voeten krijgt in het doen van de geboden
Onder andere Ramban geeft een dergelijke uitleg bij deze drieslag.
Als we zoeken naar de betekenis van het woordje פה, mond, zien we dat het afkomstig is van: ‘opening’. Een prachtig verband met waar het hier om gaat. De mond is een fysieke opening in het lichaam, maar tegelijk meer dan dat. Een door de mond gesproken belijdenis (van schuld of van liefde) is dan een opening naar een nieuw of hernieuwd begin. Denk opnieuw aan het gebed, woorden van de mond, die toenadering tot God betekenen.
Maar tevens ook woorden uit het hart. Dit woordje לב betekent tevens: innerlijk, midden, kern. De door de mond gesproken woorden maken een opening naar de kern, het ‘hart’ van de mens. Door wat je zegt kun je je aan God laten kennen. Een mens opent zijn hart voor de Ander.
Denk tegelijk opnieuw aan Psalm 139, vers 4 (‘geen woord is op mijn tong, of Gij, Heer, kent het volkomen’). God die zelfs verder kijkt dan onze woorden. Die ook, als wij (nog) geen woorden vinden, ons al voor is, en kent, tot in ons hart.
Vers 15
Zie, gegeven heb ik heden aan je aanschijn
het leven en het goede,-
de dood en het kwade,
Zie, gegeven heb ik heden aan je aanschijn
Zie – In de Bijbel betekent dit altijd: let nu heel goed op!
Gegeven heb ik heden – letterlijk staat ook hier weer: ‘’vandaag’’. Vergelijk vers 11. Ook daar zagen we dat er ‘’vandaag’’ staat. Het gaf de urgentie van menselijke reactie op Gods gebod aan. Zo ook hier. Er dient nu gekozen te worden.
aan/voor je aanschijn - de keus staat vlak voor je neus
het leven en het goede
de dood en het kwade – als twee paren gepresenteerd. Het leven en het goede horen bij elkaar als een ‘keuzepakket’, en datzelfde geldt voor de dood en het kwade. Het is opvallend dat de consequenties (leven en dood) genoemd worden voorafgaand aan de kwaliteit van de keus zelf (het goede of het kwade). Maar eigenlijk kun je deze zaken niet van elkaar scheiden. Het goede hangt onlosmakelijk samen met leven, terwijl het kwade onlosmakelijk samenhangt met de dood.
Natuurlijk moet hier opgepast worden om geen verbanden te leggen in de zin van: ‘’ziekte/dood/ander verdriet betekent dus dat iemand het kwade heeft gedaan of geen goede gelovige is’’. Wat hier gezegd wil zijn is dat het kwade een doodlopende weg betekent, terwijl het goede leven en toekomst betekent, dwars door alles heen.
Een vraag hierbij kan ook zijn: heeft de mens eigenlijk wel wat te kiezen? In de protestantse traditie komt immers de zin voor over de mens: ‘’onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’’ (Heidelbergse Catechismus). Die zin lijkt eenzijdig somber, maar komt wel voort uit een diepe analyse van o.a. Genesis 3. Hoe kon het toch in vredesnaam dat de mens, volledig met het goede en God omgeven, toen het er op aankwam de keuze maakte voor het kwade en de dood? Was dat een eenmalige zonde, of zit die diep ingebakken? Een blik op veel actualiteit en geschiedenis leert in ieder geval dat het door de mens voortgebrachte kwaad helaas niet eenmalig is geweest. Tegelijk is er in de protestantse traditie ook altijd oog geweest voor zoveel goeds in de mens, omdat er dankzij Gods Geest ook andere wegen mogelijk zijn. Maar dan is dat goede tegelijk aan God gekoppeld, die dat in de mens heeft gelegd/bewaard/gevoed. Hij is de Bron van onze liefde.
Het is goed om ook kennis te nemen van een Joodse benadering. In een rabbijns commentaar dat bloemlezingen biedt uit de Joodse uitlegtraditie bij dit vers kwam ik dit tegen:
‘’Een basisgegeven van het Jodendom is dat de mens een vrije wil heeft. Hij heeft de kracht om zo goed als Mozes te zijn of zo slecht als Jerobeam.
Echter, aan dit uitgangspunt moeten we toevoegen dat het God is die de mens helpt om het rechte pad te gaan. We zouden dat niet kunnen bereiken zonder Zijn hulp.
‘’Maak een opening ter grootte van het oog van een naald voor Mij, en Ik zal voor jullie een opening maken als de toegangspoort naar een grote hal’’ (Hooglied Rabbah 5:3)’’
(uit het commentaar van rabbi Elie Munk)
Dit laatste citaat is trouwens ook zeer interessant voor de uitleg van het verhaal over de rijke jongeling (Lukas 18:18-27), maar dat terzijde.
Terugkerend, het is maar de vraag hoever beide (joodse en christelijke) gezichtspunten op de mens daadwerkelijk van elkaar verschillen. Een kwestie van leggen van accenten? In ieder geval is duidelijk dat het goede bij God te vinden is, en ook door Hem gegeven wordt. Pakt de mens dat op? Laten we het maar bij die vraag houden.
Tegelijk is het overigens opvallend dat God ook van het kwade zegt dat Hij het is die dat voor de mens neerzet. Werpt dat nieuw licht op Genesis 3 (de vraag: ‘’waar komt de slang vandaan?’’)? Had God ook daar de regie? Dat is altijd wel het uitgangspunt geweest van de christelijke concilies en het christelijk belijden, dat het kwade uiteindelijk geen zelfstandig bestaansrecht buiten God heeft of zal hebben (zonder God overigens kwalijke eigenschappen toe te dichten). Het kwade is vaak een overmachtig lijkend mysterie voor de mens, maar geweten mag worden dat het niet een macht is die de goede God bedreigt. Het kwade wordt o.a. benoemd in de Bijbel als ‘’Leviathan’’, het duistere oermonster. Dat monster is niet God Zelf, uiteraard. Wel staat er dat God dit monster heeft ‘’geformeerd, om er mee te spelen’’ (Psalm 104:24). Het kwade is dus uiteindelijk in Gods macht. Vandaar dat God ook hier, in Deuteronomium het kwade naar believen kan ‘’neerzetten’’ voor de mens. Op zichzelf kan het niets uitrichten, behalve als de mens zich er mee inlaat. Zo was het al in Genesis 3, en zo werd het, in Genesis 4, ook tegen Kaïn gezegd: “Indien ge niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.’’ Ook hier: het kwade is op zichzelf ongevaarlijk, zolang het geen macht over de mens krijgt (doordat de mens zich er mee inlaat). In het Jodendom worden beide neigingen in de mens onderkend: ‘’jetser hatov’’ (neiging tot het goede) en ‘’jetser hara’’ (neiging tot het kwade). Stel die neigingen in jezelf voor als twee honden: welke van de twee voer je het meest? Die zal het sterkste worden.
Daarom komt het er –heel praktisch- zeer op aan wat ‘’ik’’ als mens kies. Daar ligt het accent.
Kaïn koos heel letterlijk voor de dood. De dood van zijn broeder wel te verstaan. Misschien is dat ook wel een perspectief om naar deze tekst te kijken: het leven en de dood kiezen, als een vraag voor jezelf uiteraard, maar misschien ook wel vanuit het perspectief voor de ander. Wat voor gevolgen hebben mijn keuzes voor een ander?
Vers 16
nu ik je gebied
vandaag
om lief te hebben
de ENE, je God, door te wandelen
in zijn wegen,
en te bewaken zijn geboden,
zijn inzettingen en zijn rechtsregels;
leven zul je dan en talrijk worden,
zegenen zal jou de ENE, je God,
in het land
waar jij komt om het te beërven.
Nu ik je gebied, vandaag
om lief te hebben
de ENE, je God, door te wandelen in zijn wegen,
en te bewaken zijn geboden,
zijn inzettingen en zijn rechtsregels;
Liefhebben is in de Bijbel altijd een werkwoord. Niet zozeer een gevoel (een gevoel van liefde of sympathie kun je nu eenmaal niet voor iedereen oproepen), alswel een praktisch hulpbetoon. Liefhebben is: zorgen dat het de ander niet ontbreekt aan wat hij/zij voor zijn/haar leven nodig heeft. Zo bezien kun je zelfs je vijand (die je niet aardig vindt) toch liefhebben. Zoals in Spreuken 25:21,22 staat: Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd, en de HERE zal het u vergelden (een tekst die door Paulus geciteerd wordt in Romeinen 12:19,20).
Er wordt gevraagd God lief te hebben. Daarbij kan het uiteraard allereerst gaan over een liefde van het hart (vergelijk het eerste/grote gebod in Jezus’ samenvatting van de wet) uit Dt.6 om God lief te hebben met heel het hart), maar er staat wel bij: God liefhebben, dóór te wandelen in – samengevat, red. – zijn geboden. En die geboden bieden voortdurend de vertaalslag naar de praktische liefde en zorg voor de naaste (het tweede gebod, gelijk aan het eerste, in Jezus’ samenvatting van de wet).
Zoals ook in het Nieuwe Testament staat: ‘’Wie de naaste liefheeft, heeft de geboden vervuld.’’
Nog een opmerking bij het ‘’bewaken’’ van de geboden. Je kunt ook vertalen: ‘’bewaren’’. Bewaren is altijd: zélf doen, en doorgeven. Dus het moet ook doorgaan in de volgende generatie. Geven wij het door? Iets geef je het beste door, door het voor te doen. Goed voorbeeld doet goed volgen. Dat zit beide in het zinnetje: wandelen in zijn wegen (dus: doen, red.) en zijn geboden bewaken (door het goede voorbeeld doorgeven, red.).
Er zit ook hier urgentie in. De méns zal de geboden moeten bewaren. We zagen al dat ze aan Israël zijn geschonken. Ze zijn niet meer in de hemel, maar op aarde. De spannende vraag is daarom: zullen ze op aarde bewaard worden? Denk aan het hedendaagse voorbeeld van ‘’de cloud’’. Je kunt daar je informatie wél bewaren. Als je die enkel bewaart op je harddisk, is het extra kwetsbaar. Weg is dan weg. Het komt er dan des te meer op aan om er zuinig op te zijn. Die klem zit er hier zeker op wat het bewaren van de geboden betreft. Want die zijn niet meer ‘’in de cloud’’, maar enkel op ‘’de harddisk van ons hart’’ (met een woordspel: onze hart-disk) geschreven. Bewaar ze daar, doe ze!
In het woordje ‘wandelen’ zit overigens tegelijk iets heel ontspannends. Wandelen doe je op een reeds aangelegd pad, je hoeft alleen maar te kuieren (denk aan het mooie liedje van Toon Hermans: ‘’Kuieren, het verticale luieren, met de handjes op de rug’’ https://www.youtube.com/watch?v=akCRFBT7dxo ).
Op de weg van Gods geboden kun je ontspannen wandelen, want dat is een begaanbaar pad. Wie het goede doet, zal merken dat hij een zaak aanboort die wezenlijk is, vreugde geeft en naar de toekomst brengt.
Geboden, inzettingen en rechtsregels – in deze namen zitten drie categorieën geboden, waaronder zowel begrijpelijke (niet doden, bijvoorbeeld), maar ook de onbegrijpelijke (, bijv. voor Israël: waarom geen varkensvlees, maar wel rundvlees?). Om zo ook blinde gehoorzaamheid te leren toepassen, ook al begrijp je als mens niet alles. Iets doen, gewoon uit liefde voor God, omdat Hij het vraagt.
zegenen zal jou de ENE, je God,
in het land
waar jij komt om het te beërven.
Er klinkt een belofte voor het wonen in het land van Gods belofte: zegen.
In de komende verzen komen we hier nader op terug.
Vers 17
Maar als je hart zich afwendt en je niet hoort,
je je laat meeslepen
en je buigen zult voor ándere goden
en die zult dienen,
Vers 18
dan heb ik u heden gemeld
dat ge verloren en teloor zult gaan;
ge zult geen dagen verlengen op de –rode- grond
waarvoor je nu de Jordaan oversteekt
om daar te komen, om haar te beërven.
Maar als je hart zich afwendt - Als je innerlijk zich afsluit voor het goede van God.
en je niet hoort – dit zou ook opgevat kunnen worden als een gevólg van het afwenden van het hart.
Men wíl dan niet horen. Dat is helemaal ingrijpend: niet eens meer open willen staan voor wat de Ander te zeggen heeft.
en je buigen zult voor ándere goden – vgl. bv. Deut.4:19
en die zult dienen
dan heb ik u heden gemeld – een ingrijpende waarschuwing voor de consequentie van een
dat ge verloren en teloor zult gaan; verkeerde keuze. Let ook hier weer op het ‘vandaag’.
ge zult geen dagen verlengen – ongehoorzaamheid heeft consequenties voor het mogen wonen
op de –rode- grond in het Beloofde Land
(overigens staat het woordje ‘rode’ niet in het Hebreeuws, maar is het een toespeling in de vertaling op het woord ‘adamah’ (grond/aarde), dat verwant is aan ‘adam’ (mens) en ‘adom’ (rood, denk ook aan Edom, het rijk van de rossige Esau)
waarvoor je nu de Jordaan oversteekt - al deze woorden klinken terwijl Mozes nog bij het volk is,
om daar te komen, om haar te beërven. in de vlakte van Edom. Wanneer bedacht wordt dat Deuteronomium mogelijk in zijn finale vorm geredigeerd is tijdens de ballingschap in Babylonië, geven de woorden een dubbel gewichtige boodschap aan het volk dat uit Babel terug zou keren.
om daar te komen, om haar te beërven. – om het land als een erfenis te ontvangen. Het geeft het kostbare doel aan dat het volk voor ogen mag houden. Als het aan God ligt, en het volk gedraagt zich er naar, dan zal dit het einddoel zijn.
Vers 19
Ik laat heden tegen u getuigen
de hemelen en de aarde;
het leven en de dood heb ik gegeven voor uw aanschijn,
de zegen en de verwensing;
kies dan het leven,
opdat je leeft, jij en je zaad,
Ik laat heden tegen u getuigen
de hemelen en de aarde
Dit zijn betrouwbare getuigen, omdat zij geschapen zijn zoals ze zijn, en zich daarnaar gedragen, (de zon draait trouw zijn rondjes en ook de aarde biedt betrouwbare grond om op te zaaien) zonder een beloning te willen ontvangen. (Rashi).
Betrouwbaar is een belangrijke vereiste van een getuige.
Tegelijk is de mens wél geschapen met de optie hetzij een beloning, hetzij straf te ontvangen. Daarom is het voor de mens des te meer zaak om, net als de hemel en de aarde, níet af te wijken van de bestemming waarvoor hij bedoeld is en de manier waarop hij dient te functioneren. (Rashi)
Namelijk: door God en het leven op aarde lief te hebben.
Als hij daar van afwijkt, vindt hij hemel en aarde tegen zich.
Vraag: zou je dit zo concreet kunnen maken, door te wijzen op de enorme ecologische en klimatologische problemen, veroorzaakt door de mens?
kies dan het leven – vergelijk Psalm 16:5, waar God het erfdeel van de mens wordt genoemd.
Mozes dringt er bij zijn ‘kinderen’ (het volk Israël) op aan om dát erfdeel te kiezen.
opdat je leeft, jij en je zaad. De keuze van de huidige generatie(s) werkt ook door in volgende generaties. Hun goede keuze zal ook positief doorwerken in het nageslacht.
Vers 20
door lief te hebben de ENE, je God,
door te horen naar zijn stem
en hem aan te hangen;
want hij is je leven en de lengte van je dagen
om te zetelen op de –rode- grond
welke de ENE aan je vaderen, aan Abraham, aan Isaak en aan Jakob
heeft gezworen hun te geven.
In dit vers wordt alles positief geformuleerd: God liefhebben, horen naar zijn stem en Hem aanhangen: dat betekent voor Israël het leven en de lengte van dagen in het land van de belofte.
Ook hier zien we die twee kanten van dezelfde zaak, die we al eerder tegenkwamen:
enerzijds heeft God het beloofd en zál het gebeuren (de landbelofte aan de aartsvaders), anderzijds zal de mens er actief en meewerkend in moeten worden, wil het gebeuren. Maar ook daar mag God om gevraagd worden, of Hij het zover wil laten komen en de mens behoedt voor het kwade en hem het goede laat doen.
Mooi ook om te zien dat hier gebeurt wat zojuist klonk, dat een goede keuze van de mens voor zijn ‘zaad’ (nageslacht) positieve gevolgen zal hebben. God had het land immers beloofd aan Abraham en zijn zaad (Genesis). Nu staat zijn ‘zaad’ inderdaad op het punt het land binnen te gaan. God houdt woord. Hij had het zelfs gezworen, lezen we in de slotregel.
Tot slot
We spraken hier regelmatig door elkaar heen over ‘’Israël’’ en ‘’wij/ons/de volkeren’’. Het is goed om er op te letten dat beide aan bod komt in de dienst. Dit woord geldt immers allereerst en ten volle: Israël. Dat mag niet achter de horizon verdwijnen.
Tegelijk is ook de gemeente geënt op de stam (Israël) en zegt onze Kerkorde dat wij: ‘’delen in de aan Israël geschonken verwachting’’. In zekere zin kunnen aspecten uit deze teksten ook op de hoorder nú betrokken worden. Het is altijd weer de uitdaging hierin de rechte verhoudingen te zoeken. Vanuit de zekerheid van Gods belofte aan aartsvader Abraham, dat het Gods doel is om hem en zijn zaad (Israël) te zegenen, alsmede alle volkeren.
Een lied dat veel samenvat uit deze lezing is lied 316, dat deze woorden ook de gemeente op de lippen legt:
Het woord dat u ten leven riep
Het woord dat u ten leven riep
is niet te hoog, is niet te diep
voor mensen die ’t zo traag beamen.
Het is een teken in uw hand,
een licht dat in uw ogen brandt.
Het roept u dag aan dag bij name. Lees/zing ook de andere drie verzen.
Literatuuropgave
Rabbi Elie Munk, The Call of the Tora, deel 5 over Devarim (Deuteronomium)
Dit is een bloemlezing van rabbijnse commentaren.
Het bijbelcommentaar van Rashi op Devarim (Deuteronomium)
Het bijbelcommentaar van Nachmanides (Ramban) op Devarim (Deuteronomium)
Het JPS bijbelcommentaar op Devarim (Deuteronomium)
De Babylonische Talmoed
Het etymologisch woordenboek Hebreeuws van Ernest Klein
Bart Trouwborst, Nieuwleusen, augustus 2020