De gemeente tijdens en na de coronacrisis
Een bijdrage van Klaas van der Kamp
Graag neem ik jullie mee terug naar de dag voor hemelvaartdag. Ik plaatste een tweet: ‘Hemelvaartsdag geef je gezicht door 10 uur af te stemmen op RTV-Oost, Staphorst De Rank, ds. Desiree Prins-vdBosch’. Martin van Dam plaatste een vervolgtweet: ‘Of gewoon de dienst van de eigen gemeente volgen’. Binnen een uur waren er tien hartjes bij de tweet van Martin. Dat is theologisch juist, lijkt me, je focust op de gemeente in je directe omgeving. Opvallend was dat veel hartjes van predikanten kwamen. En dat er onder de waarheid een zekere angst leek schuil te gaan. Alsof we in een concurrentieslag beland waren. Gemeenteleden, zo realiseerde ik me, hebben dat gevoel minder. Er zit verschil in blikrichting tussen pastor en gemeentelid.
Dat speelt me ook parten in mijn bijdrage. Als dominee denk ik bij de coronacrisis aan de ervaring van de joden in de ballingschap. Toen de joden in de ballingschap waren, konden ze de tempeldienst niet onderhouden. Het was het moment voor hen om de synagogedienst te introduceren. Nieuwe omstandigheden leiden tot nieuwe manieren van geloofsbeleving. De coronacrisis biedt de kans opnieuw te ordenen. Ik realiseer me dat ik dan als dominee een vergelijking trek. Het doorsnee-gemeentelid ziet de crisis eerder als een intermezzo. Hij pakt na de crisis op wat hij voor de crisis al belangrijk vond.
De gemeenteleden hebben onze kerk op een nieuwe manier leren kennen in de achterliggende weken. Veel mensen hebben kennisgenomen van online-vieringen. Ze zijn populair. Het dagblad Trouw schreef zaterdag over de ervaringen in Dronten. Het artikel eindigt met de zin: ‘…de livestream wordt in de anderhalvemeterkerk vast een blijvertje'.
Betteke van Ruler, emeritus-hoogleraar communicatiewetenschappen, legt uit wat het effect is. ‘Wij leven niet mét media’, zegt ze, ‘Wij leven in media’. Wij als gemeenteleden horen niet alleen woorden, we voelen er iets bij. Als iemand op televisie een vinger omhoog steekt, is dat een signaal om koffie te halen. Als iemand glimlacht, blijven we kijken. Ik werd als gemeentelid getroffen door de pinksterviering in Deventer met kinderen die door de kerk liepen en confetti over zich heen kregen. En ik werd getroffen door ervaringen in Zalk en in de Noordoostpolder en op zoveel andere plaatsen, dat de coronocrisis nieuwe oecumenische openingen creëerde, nieuwe coalities aanreikte.
Mensen die er voor geleerd hebben, leggen me uit dat ik me als gemeentelid kwetsbaar voel. Ik zou dat als gemeentelid zelf niet zo gauw op die manier verwoorden. Maar als ik eerlijk ben….. Dat zo’n klein virus uit China mijn leven hier kan ontregelen. Psychiater Damiaan Denys legt uit dat ik verlang naar woorden en rituelen en mimiek, die mijn gevoel een anker geven. Jeanet Sinding Bentzen van de Universiteit van Kopenhagen spreekt over een terugval van de secularisatie. De Tsjechische theoloog Halik meent dat ik een pauze krijg, die me kan helpen. Dankzij de ontlediging kan ik opnieuw naar de diepte zoeken. Gemeenteleden zullen het relativerender verwoorden. In de streektaal zeggen we bij regen: ‘As ’t gien weer is op mien heuj, dan is ’t wel goed veur mien kool’.
Ik merk dat veel ambtsdragers minder hooggestemd inzetten. We hebben een enquête laten uitgaan onder leden van de classis. Daaruit blijkt …….
… dat 60 procent meent dat het kerkbezoek na de coronacrisis beduidend afneemt;
…dat 30 procent meent dat de financiën zullen afnemen;
Ze zien corona als versneller van de secularisatie.
En ook: …dat 40 procent meent dat de kerk verandert van een kerk die mensen ontvangt naar een kerk die mensen thuis aanspreekt. Duitsers spreken van een Theologie von zur Hause.
Twee dagbladen Trouw en Reformatorisch Dagblad kwamen op 30 mei met een onderzoek naar de vraag wat de gemeenteleden het meest missen. Trouw concludeerde: ‘De online-diensten zijn populair. Maar men ziet het als ‘noodoplossing’. Men mist de koffie na afloop’. Het RD concludeerde: ‘Twee op de vijf lezers ervaren minder band met hun gemeente’. Ik zie het als taak voor ons pastores woorden en kaders te geven aan dat verlangen naar gemeenschapszin. Het zal veel mensen op het oude land aanspreken, want gemeenschapszin is eigen aan de mentaliteit in de regio. Een pastor stelde er ooit de vraag aan een kerkenraadslid: ‘Wat vindt u van dit idee’? En het kerkenraadslid, antwoordde: ‘Dat weet ik nog niet, want ik heb de buurman nog niet gesproken’. Er is honger naar de groep.
Corona in zich is voor de gemeenteleden niet goed of slecht. Het is de vraag hoe we er mee omgaan. Een gemiddelde inwoner van ons dorp vraagt er allereerst om dat hij of zij gekend wordt. De coronacrisis heeft ons een elementair marketingbeginsel duidelijk gemaakt: het belang van een goede databank en goede communicatielijnen. Zelfs op Urk, wat over het algemeen de zaken zeer goed op orde heeft, verzuchtte een ambtsdrager tegen me: ‘Ik loop normaal drie keer per week bij Kapitein binnen. En nu kan dat niet, ik moet bellen. En ik kan nergens een telefoonnummer vinden’. En ik merkte als classispredikant hoe goed werkgemeenschappen functioneren die een ordelijke infrastructuur hebben.
Ben ik gekend? Die vraag zal zich verder opdringen de komende dagen. De vraag dringt zich diaconaal op. Als de economische crisis toeslaat. En meer mensen dan voor de crisis de eindjes eigenlijk niet goed aan elkaar kunnen knopen. Word ik gekend?
En ook als er een nieuw seizoen van de kerk begint. Komt de kerk bij mij thuis? Ziet de kerk mij zitten? Ik zou iedereen willen adviseren om in ieder geval in september een pagina ruimte te kopen in het huis-aan-huis-blad en daarin te melden hoe je er als kerk voor de mensen wilt zijn, en hoe je je daarin hebt aangepast in de coronatijd en hoe mensen elkaar kunnen ontmoeten.
Ik sluit af. We hopen op trouw bij gemeenteleden. Ik heb in de registers van enkele dogmatieken gezocht naar het woord ‘trouw’. Ik heb het niet gevonden. De meeste dogmatieken spreken er in het geheel niet over; althans niet in het register. Je vindt het niet bij Gijsbert van de Brink en Kees van der Kooi; noch bij Hasselaar en Beeker; noch bij Henri Veldhuis. Ik kwam het wel tegen bij Henk Berkhof. Hij spreekt er over bij het Godsbeeld. Hij heeft het dan over ‘de veranderbare Trouw’ van God. Dat is typisch Berkhof. Alleen in tegenovergestelde begrippen komt het Goddelijke tot zijn identiteit. God is trouw door zich steeds weer aan te passen bij onze omstandigheden.
Ook de Joodse traditie verbindt ‘emet’, het hebreeuwse woord voor 'trouw', met God. Rabbi Simeon ben Lakish spelt de drie letters en zegt: ‘De alef is de eerste letter van het alfabet, mem de middelste, en taw de laatste: dat correspondeert met Gods aanwezigheid in ons leven (Jesaja 44,6): ‘Ik ben de eerste en Ik ben de laatste, en naast Mij is er geen God’. De gemeenteleden verwachten van ons het getuigenis van de trouw die God belichaamt. Die trouw van God zal ook de gemeenschap scheppen waar mensen naar verlangen.