Foto: thematisch uit open digitaal archief
Geloofsopvatting maakt verschil
Mensen die de mens vooral als onderdeel van de natuur zien of die de mens sterker als rentmeester van de natuur zien, zijn meer bereid om zich in de toekomst duurzamer te gaan gedragen. Mensen die de mens sterker als heerser over de natuur zien, zijn daartoe juist minder bereid. Geloofsopvattingen blijken belangrijker te zijn dan religieuze groepen of denominaties: het maakt minder uit tot welke religieuze groep je behoort, dan welke overtuiging je hebt.
Dat is één van de conclusies uit het rapport ‘Tussen duurzaam denken en duurzaam doen’ van het Sociaal Cultureel Planbureau, uitgebracht in samenwerking met de Protestantse Theologische Universiteit. Het gaat over de houding, het gedrag en de veranderingsbereidheid van religieuze en niet-religieuze Nederlanders als het gaat over het klimaat. Vanuit de PTHU hebben onder meer meegewerkt Mirella Klomp en Thijs Tromp. Het rapport is april 2024 verschenen.
Vraagstelling
Er is wel eerder onderzoek naar dit soort zaken gedaan, maar nieuw in het onderzoek zijn de bereidheid tot verandering en het perspectief van de religie. In Nederland beschouwt 36% van de burgers zichzelf medio 2023 als religieus, van een beetje tot zeer religieus. 26% ziet zichzelf als christen, 4% als moslim, 6% als religieus zonder verbinding met een bepaalde religie en 1% rekent zichzelf tot een andere religie (jodendom, hindoeïsme, boeddhisme). Dit maakt het relevant om in het onderzoek naar hoe burgers tegen de duurzaamheidsopgave aankijken in te zoomen op de opvattingen en houdingen van gelovige mensen en die te vergelijken met wie zichzelf als niet-gelovig beschouwen. Doet religie er in Nederland toe bij dit vraagstuk en zo ja, hoe?, vragen de onderzoekers zich in een inleiding af.
Arm doet meer
Niet iedereen staat er hetzelfde in. Ouderen, vrouwen, hbo- en wo-geschoolden en mensen die in stedelijker gebied wonen, tonen zich op verschillende manieren meer betrokken bij het klimaat. Zij erkennen bijvoorbeeld vaker (de urgentie van) het klimaatprobleem, hebben meer het gevoel dat hun sociale omgeving zich duurzamer probeert te gedragen en/of hebben meer het gevoel dat ze kunnen en moeten bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem.
Dit gevoel van urgentie en verantwoordelijkheid leidt echter niet over de hele linie tot meer duurzaam gedrag. Bij ouderen, vrouwen en mensen die in stedelijke gebieden wonen is dat wel het geval: bij hen liggen duurzaam gedrag en opvattingen over het klimaat vaak dichter bij elkaar. Bij mensen met een hbo- of wo-opleiding zien we echter een ander beeld. Zij huldigen vergelijkbare opvattingen over het klimaat als de eerdergenoemde groepen, maar dit vertaalt zich niet of maar nauwelijks in meer duurzaam gedrag. Opvallend is dat het omgekeerde geldt voor mensen met een relatief laag inkomen of mensen die los daarvan moeilijker kunnen rondomen: mensen met een smalle beurs gedragen zich aanzienlijk duurzamer dan de gemiddelde Nederlander, hoewel ze juist minder duurzame opvattingen hebben. Dus mensen met een hoge opleiding preken duurzaamheid, maar doen het niet; mensen met een gering inkomen zijn wel bereid op hun smalle beurs nog een extra wissel te trekken.
Een van de verklaringen voor de opvallende discrepantie tussen de intenties en het gedrag bij mensen met een relatief hoog inkomen en/of een theoretische opleiding (hbo/wo) is dat deze groep ook een gemiddeld hogere levensstandaard heeft die resulteert in een hogere consumptie en de daarmee verbonden grotere ecologische voetafdruk. Ook kan deze in verband gebracht worden met een (bovengemiddeld) streven naar individueel succes en statusverwerving – mede via consumptiepatronen.
Orthodox en buitenkerkelijk
Er blijken weinig verschillen te zijn tussen religieuze en niet-religieuze groepen in hoe mensen tegen klimaatverandering aankijken. Rooms-katholieken, leden van de Protestantse Kerk in Nederland en moslims verschillen onderling niet in hun opvattingen en ook niet van mensen die niet-religieus zijn. Zij zijn ongeveer even sterk overtuigd van het bestaan van klimaatverandering door menselijk handelen, hun bezorgdheid hierover en de mate waarin zij zich persoonlijk verantwoordelijk voelen om bij te dragen aan het tegengaan van klimaatverandering.
Wat betreft duurzaam gedrag zien we wel enige verschillen. Orthodox- en bevindelijk gereformeerden en religieuze mensen die geen geïnstitutionaliseerde religie aanhangen lijken zich over het algemeen iets duurzamer te gedragen dan de gemiddelde Nederlander. Rooms-katholieken en moslims blijken zich juist iets meer zorgen te maken over mogelijke negatieve gevolgen van klimaatmaatregelen voor hun eigen leven dan protestanten (en daarbinnen met name de orthodox-gereformeerden) en dan mensen zonder religieuze overtuiging.
Mensen met een sterkere (vs. zwakkere) overtuiging van de mens als rentmeester van de aarde zijn meer overtuigd van het bestaan van klimaat[1]verandering, bezorgder over de gevolgen ervan, en zien dit als een meer urgent probleem. Zij zijn er sterker van overtuigd dat de mens klimaatverandering kan tegengaan en voelen zich daar ook in hogere mate persoonlijk verantwoordelijk voor.
Wel zien we dat moslims op bepaalde groepen protestantse christenen lijken in hun geloofsopvattingen over ‘rentmeesterschap’ en ‘heersen over de natuur’. Zij delen beide geloofsopvattingen relatief sterk – sterker dan de andere groepen. Beide groepen leggen ook bovengemiddeld vaak een verband tussen klimaatverandering en het aanstaande einde der tijden, al doen moslims dat nog vaker dan protestantse christenen. Rooms-katholieke christenen hebben deze opvattingen juist minder sterk. De overtuiging dat de mens intrinsiek onderdeel is van de natuur leeft het sterkst bij mensen die zichzelf zien als religieus maar niet behorend tot een religieuze groep.
Onbeslist
Geloofsopvattingen blijken belangrijker te zijn dan religieuze groepen of denominaties: het maakt minder uit tot welke religieuze groep je behoort, dan welke overtuiging je hebt.
Dit verklaart mogelijk ook waarom het gesprek over geloof, klimaat en duurzaamheid nog niet op gang gekomen is. Mogelijk ligt hier een verlegenheid over hoe, met al die uiteenlopende opvattingen, dat gesprek op een constructieve manier gevoerd kan worden. In alle religieuze groepen blijkt een meerderheid niet tevreden, niet ontevreden, maar onbeslist te zijn, terwijl geloofstradities doorgaans diepgewortelde geloofsopvattingen hebben over hoe de mens zich tot de natuur verhoudt. Dat doet vermoeden dat het denken en spreken over de relatie tussen religieuze levensovertuiging en klimaat voor veel gelovigen nog niet op gang gekomen is. Dat is een signaal, al helemaal in combinatie met een groeiend bewustzijn, een toegenomen klimaatbezorgdheid onder (ook religieuze) Nederlanders en de uitdaging om het gesprek daarover in relatie tot geloof op gang te brengen.
Hier ligt een vraagstuk voor geloofsgemeenschappen, en daarbinnen wellicht in het bijzonder voor religieuze leiders. Religieuze instellingen nemen de unieke positie in dat zij plaatsen en gemeen[1]schappen hebben waar mensen met verschillende achtergronden en opvattingen samenkomen en van gedachten kunnen wisselen. De vraag voor hen is hoe zij gebruik kunnen maken van die unieke positie die ze hebben.