Bijdrage Klaas van der Kamp bij de presentatie van het boek 'Verhaal van mensen' van Peter Siebesma in de lutherse kerk te Kampen op 24 mei 2019.
Beste mensen,
‘Nieuwe kansen voor een krimpende kerk’ heet een deel van de titel van vanmiddag. Ik leg jullie daar graag een paar gedachten over voor. Eigenlijk spreek ik liever niet over ‘krimpende kerk’. Ik houd het op ‘een veranderende kerk’. Ik wil drie punten aan de orde stellen: 1. de noodzaak het oude los te laten; 2. de waarde van de ontmoeting en 3. de expressie in de liturgie. Drie werkwoorden dus: loslaten, ontmoeten en vieren.
Loslaten
Confucius vertelt een verhaal van een groep reizigers. De reizigers trekken over heuvels en langs bosranden. Het gaat steeds voort. Totdat ze bij een rivier komen. Ze kunnen niet verder. Dan komt één van de reizigers op het idee om hout te verzamelen. Dat doen ze. Ze hechten het hout aan elkaar en komen tot zoiets als een vlot. Ze stappen op het vlot. En ze bereiken veilig de overkant. Daar aangekomen zijn ze blij dat ze verder kunnen. Ze zijn zo blij, dat ze besluiten het vlot op de schouders te nemen en mee te nemen voor het moment dat ze opnieuw een rivier tegenkomen. Het pijnlijke is alleen, dat er nooit meer een rivier op hun pad kwam. Datgene wat hen ooit heeft geholpen, is op die manier slechts ballast geworden.
Ik moest er aan denken bij het inzien van het manuscript van Siebesma. Siebesma noemt allerlei blokkades vanuit het verleden waar je last van kunt hebben op je levensreis. Voor hem zijn dat dogma’s, gedateerde geloofsbelijdenissen, een vertroebeling van harde en zachte informatie. Ik herken de onderliggende gedachte, dat je een blauwdruk van het verleden moet durven los laten om te kunnen leven.
Dit inzicht is van belang voor de kerk. We staan voor een breuklijn. We realiseren ons dat we de kerk niet op een zelfde manier zullen doorgeven als de vorm waarin we de kerk van onze ouders hebben ontvangen. Daar hoeven we niet zenuwachtig van te worden. Want de kerk heeft wel vaker voor breuklijnen gestaan. Ik herken er verschillende in de bijbel. Ik zal er een paar noemen:
1. De breuklijn toen Abram uit Charan vertrok, en de oude cultus van Babel achter zich liet. Hij waagde het met een enkel woord naar nieuw land te gaan. Hij maakte spontaan een altaar als hij de behoefte voelde. En trok weer verder en liet het altaar achter zich. Een eerste breuklijn.
2. Een tweede breuklijn herken ik als Jakob met 70 zielen naar Egypte gaat en later met 600.000 alleen de mannen geteld Egypte verlaat. Daar past de spontane cultus van Abram niet meer. Het boek Leviticus beschrijft uit-ten-treure de nieuwe eredienst. Er komen priesters. Er zijn regels. Er komt een tabernakel, een rijdend heiligdom. Er komen offerrituelen. Als Abram dat zou hebben gezien zou hij Mozes op de schouders tikken en zeggen: ‘Waar blijft de spontaneïteit?’ Maar Mozes zou de schouders ophalen en beseffen dat de nieuwe tijd een nieuwe framing vereist.
3. Een derde breuklijn ontstaat als David – eenmaal in beloofd land – voor zichzelf een paleis heeft gebouwd en God ook in een tempel wil onderbrengen. Als Mozes dat zou hebben gezien, zou hij David op de vingers hebben getikt. Is dit niet de omgekeerde wereld? God gaat in de tabernakel voor het volk uit. Maar hier zit God vast in een tempel en moeten de mensen juist bij God op bezoek komen.
En zo zou ik meer breuklijnen kunnen benoemen: de Babylonische ballingschap, toen de tempeldienst stopte en de synagogen zich ontwikkelden; de christelijke revolutie toen de tempel in drie dagen mocht worden afgebroken omdat een persoon de verzinnebeelding werd van alles wat mensen dierbaar is; de canonieke revolutie, toen de gnostiek werd buitengesloten en de afgebakende canon beschermd door de bisschop de boventoon ging voeren.
Steeds weer is er framing, die een tijdlang structuur geeft aan de kerk, maar dan weer moet worden opengebroken. Het is als een slang die de oude huid afstroopt. Het is als een rups die vlinder moet worden. In zo’n tijd leven we. Siebesma reageert daarop met zijn boek. Hij is als een gids die ons pelgrims over het scharniermoment in de tijd loodst.
Dat is mijn eerste punt: het loslaten. Ik kom tot mijn tweede punt: het ontmoeten.
Ontmoeten
Ik vind het boeiend hier aanwezig te zijn bij de presentatie van een theologisch boek geschreven door een kerkmusicus en een ontwikkelingspsycholoog. Ik dacht vooraf: zal het me lukken om de psycholoog en de kerkmusicus te herkennen in de uitgave? Ik heb het gevoel dat we bevestigend kunnen antwoorden. Ik beleef het boek als het afleggen van een weg door de ontwikkelingspsychologie uitlopend op het terrein van de kerkmusicus. Ik vind dat een heilzame weg.
Op het moment dat we kunnen loslaten, komt de vraag hoe we het vacuüm vullen. Als je de veiligheid van het verleden wegsnijdt, ontstaan er leegten, die een mens van vlees en bloed maar moeilijk verdraagt. De ontwikkelingspsycholoog Siebesma wijst ons een weg. Hij zegt: ‘Overal waar mensen bij elkaar komen kan iets moois tot stand komen’. Hij herken daarin de tekst ‘Waar twee of drie samengebracht zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden’ (Mattheüs 18: 20 Oussoren). In het Twents van Anne van der Meiden weergegeven met: ‘Woar der twee of dree in mienen naam tehoop bint, doar bin Ik biej eer’. In het woord ‘tehoop’ hoor ik twee dingen. Ik hoor ‘een groep mensen’ en ik hoor ‘hoop die in ons opkomt’. De groep impliceert de hoop.
Martin Buber, een joodse geleerde, schreef een boek ‘Ik en jij’. Hij laat zien dat het ik profiel krijgt doordat een jij mij ziet staan. De ander geeft mij profiel. De ander zegt: ‘Ik zie een man. Wit geworden haren. Grijze ogen. Een vriendelijke oogopslag. Een wat lange neus. Ik heb je in het oog’. De ander geeft mij een identiteit, als hij of zij me echt compleet wil zien. Dan gebeurt er iets. Dan ontstaat er een melodie, die meer is dan een enkel geluid. Dan ontstaat er een gedicht, wat zoveel meer is dan een enkel vers. Dan zie je een zuil, zoveel meer dan een enkele lijn. Zo is het meer dan de ene oogopslag die me identiteit geeft, het is de relatie. De gestalte die me tegemoet treedt, kan me verwerkelijken. Het is de liefde die het beeld compleet maakt. De haat kan dat niet. De haat is blind. De haat let slechts op een deel van de mens. Haat leeft van de karikatuur. Liefde dompelt zich in het hele leven.
Primitieve volken kennen de overgave in de relatie. De Zoeloe zegt voor ‘ver weg’, dat is een plek waar geen relatie kan zijn: ‘Dat is de plek waar je het uitschreeuwt: ‘O moeder, ik ben verloren’’. En in het slang - Amerikaans kan je iemand vragen of hij of zij je aanvoelt met de woorden: ‘You smell me?’
Als Jezus in Lukas 10 zijn leerlingen op weg stuurt, zegt hij: ‘Neem geen extra schoenen mee, geen voedsel’. Dat is wonderlijk. Als je in een dergelijk klimaat geen eten hebt, geen drinken, weet je bij voorbaat dat je al na een kilometer mensen moet aanspreken. ‘Heb jij misschien iets te drinken voor mij?’ Ik vermoed dat het Jezus daarom is te doen. Dat hij zijn leerlingen wil bijbrengen dat ze op relaties uit moeten zijn. Want in de ontmoeting gebeurt het wonder.
Ik vermoed dat mijn eigen kerk om die reden pioniersplekken instelt, dat zijn plekken waar nieuwe ontmoetingen plaatsvinden en dus iets nieuws zich kan ontwikkelen.
Dat is het tweede trefwoord: ontmoeten.
Vieren
De ontmoeting blijft niet stilstaan in de verwondering een ander te treffen die mijzelf identiteit geeft. De verwondering komt op een hoger plan als deze ontdekte identiteit zich verbindt met het geheim van het leven. En als verwondering elementen in zich opneemt van respect, waardering en overgave. Overgave lijkt op loslaten, maar heeft een Hegeliaanse transitie ondergaan. Het vermogen los te laten is op een hoger plan gekomen, omdat het zich verbindt met vertrouwen, ontdekkingen die mensen zich eigen gemaakt hebben.
En dan komt de kerkmusicus Pieter Siebesma om de hoek kijken. Dit nieuw gevonden respect vindt een uitingsvorm in de liturgie. Ik citeer Siebesma, als hij liturgie beschrijft als ‘onze diepste ontmoeting en persoonlijke verbinding met de goddelijke kracht’. Gevoelens kan je uiten in zingen. Maar er is meer dan dat. Siebesma: ‘Geef ruimte aan de stilte; aan mooie eenvoudige rituelen, aan de muziek’.
Wat mij betreft mag je het woord lofprijzing gebruiken. De lofzang op het leven. Seculiere mensen beleven die lof op het leven in de cultuur, en in de sport, namelijk daar waar de fysieke prestatie op een esthetisch niveau getild wordt; waar de zaterdagamateurs vleugjes Cruijff, Ronaldo en Messi krijgen.
In kringen van kerk en levensbeschouwing is er lofprijzing voor God in de liturgie. Voor de christenen is de lof voor de persoonlijke God. Voor de joden is de lof voor de heilige God. Voor moslims de – ik ben aarzelend in mijn woordkeus – voor de zuivere God.
Ik sluit af met een vertelling. De joodse traditie kent het Achttiengebed. Het doet mij als christen denken aan het Onze Vader qua opbouw. Maar het is veel langer. En dat impliceert dat vermoeidheid kan toeslaan als je het uitspreekt voor God. ‘Moet je iedere dag de hele tekst uitspreken?’ vragen daarom de rabbijnen onder elkaar. En één van de antwoorden die ze geven luidt: ‘Nee. Op sabbath mag je de tekst inkorten. Want God wil ook wel eens een dagje rust. Maar de lofprijzing aan het einde van het Achttiengebed moet je altijd uitspreken. Want van lofprijzing krijgt God nooit genoeg’.