Nedersaksisch meer in publieke domein
Nu de Nederlandse overheid een convenant heeft gesloten waarin de status van het Nedersaksisch wordt erkend, zoeken organisaties als HCO naar nieuwe projecten die de taal een plek geven in het publieke domein. Albert Bartelds, streektaalconsulent bij de IJsselacademie, leidde donderdag 28 februari in Kampen een workshop, waarin de bezoekers werden uitgenodigd om suggesties te doen voor het beleidsplan dat vanaf 2020 van kracht wordt.
Albert Bartelds vertelde in zijn workshop over het gebruik van streektaal in onder meer de zorg en het onderwijs. De consulent is zelf geboren in Staphorst en geeft vanuit zijn baan onder meer les aan scholieren op het Deltion College in Zwolle. De jongeren hoeven niet zelf de streektaal te leren, maar hij probeert ze wel bewustzijn bij te brengen voor de taal en de culturele wereld waarin de mensen leven met wie ze te maken krijgen. Want het Nedersaksisch is meer dan een taal; het is een drager van cultureel gedachtegoed.
Bartelds opperde enkele mogelijkheden om de taal een plek te geven in het publieke domein. Je zou kunnen denken aan tweetalige plaatsnaamborden. De groep kreeg een reeks van tien namen voor de neus en werd uitgenodigd om daarvan de dialectequivalenten te noemen: Staphorst, Enschede, Markelo, Oldenzaal, Ootmarsum, Weerselo, Nieuwleusen, Genemuiden, Kuinre, Giethoorn. Wie het lijstje goed in vulde, en dat waren er weinigen, kwam tot de volgende reeks: Stapperst, Eánske, Olnzel, Oatmöske, Weersel, Ni’jluzen, Gallemudun, De Kuunder, Gieteren. Bartelds noemde verder de mogelijkheid om bij een tentoonstelling niet alleen te werken met Nederlandse teksten, maar ook Nedersaksische uitdrukkingen te gebruiken. Hij gaf voorbeelden van een tentoonstelling over de zwangerschap en de geboorten in Staphorst. Uit de tijd dat je niet eerder naar buiten ging dan wanneer het kind was gedoopt stamt de uitdrukking: ‘De eerste gaank is de karkgaank’.
De groep noemde allerlei andere suggesties: je kan een lijst maken met namen die in straten zijn verwerkt, zodat gemeenten niet alleen hun gemeentenaam in twee talen kunnen plaatsen bij de entree naar hun dorp, maar ook straatnamen kunnen omzetten. Je kan daarbij namen opnemen van andere publieke gebouwen en instellingen, waaronder kerken. Een kerk kan 'Westerkerk' heten, maar waarom niet 'Westerkarke'? Zo'n honorering van de streektaal zal mensen over valse schaamte heen helpen voor hun eigen identiteit en toeristen zullen de tweetaligheid als interessant ervaren. De organisaties zouden het gebruik van de streektaal bij publieke momenten als dodenherdenking, bevrijdingsdag en koningsdag kunnen stimuleren. En je kan denken een een project waar juist nieuwe uitdrukkingen een plek krijgen in het dialect, zoals het woord 'gezichtsbuukien'.
Eigenlijk nauw aansluitend bij de dorpskerkdiscussie in de kerken maakte Bartelds een onderscheid tussen plaatsen waar sprake is van een dorpscultuur en plaatsen met een stadscultuur. Bij dat laatste moet je denken aan plaatsen als Zwolle en Enschede. Bij overgangsgebieden aan plaatsen als Deventer, Kampen, Steenwijkerland, Hardenberg en Almelo. Bartelds baseert zich dan op de demografische kaart van Overijssel, waarbij het aantal inwoners bepalend is voor de classificatie. Plaatsen met minder dan 40.000 inwoners rekent hij dan tot de dorpscultuur en plaatsen met meer dan 90.000 inwoners tot de stadscultuur.
Tot de kenmerken van een dorpscultuur rekent hij: je wordt gekend, sociale controle, wij-gevoel, saamhorigheid, moeilijk om boven het maaiveld uit te steken, trots op de gemeenschap, indirecte communicatie, veel verenigingen, dorpsfeesten, groetplicht, zelfredzaam, zorg voor de natuur, hechten aan de traditie, duurzaamheid en rust. Bij kenmerken van de stadscultuur kan je denken aan: ik-gericht, je kiest voor degene die je kent, gericht op carrière, leven en laten leven, gebruik maken van de stad, ontwikkelen van eigen waarden en normen, waarde hechten aan cultuurontwikkeling, directe communicatie, vluchtig, jachtig.
Het gebruik van streektaal in de zorg heeft een meerwaarde. Bartelds citeerde een afstudeerproject van communicatiewetenschapper Josine Loeven aan de Universiteit van Twente. Loeven deed haar onderzoek in 2005 in twee ziekenhuizen. Voor haar onderzoek ‘Als je plat kunt praten, moet je het niet laten’ bestond er slechts een algemeen gevoel dat het gebruik van streektaal een meerwaarde zou kunnen hebben, maar het was nooit wetenschappelijk onderbouwd. De conclusies van het onderzoek waren nu: Het gebruik van streektaal heeft een positief effect op drie aspecten in de communicatie tussen patiënten en zorgverleners: het helpt om je beter te kunnen uiten, het geeft een vertrouwensband en er is sprake van verbondenheid.
Foto: Albert Bartelds