Gebeden
I.
O God,
er is een vreemde soort van storm opgestoken in de wereld.
We zien hem niet, maar toch doet hij zijn vernietigende werk.
Bomen blijven staan, dakpannen blijven liggen,
alleen de mensen vallen om.
Het is beangstigend om met zo’n ongrijpbare vijand te maken te hebben.
En dan is het eerste dat we willen:
onszelf en onze liefsten veilig stellen,
overleven.
Terwijl het juist nu de uitdaging is om met U te leven,
in vertrouwen op de betekenis van uw Naam:
‘Ik zal er zijn’
Daarom bidden wij:
Heer, ontferm U.
II.
Heer, onze God,
nu onze wereld op z’n kop staat,
mensen het ergste vrezen,
en kerken gesloten zijn,
bidden we U om ontferming.
Dat wij omzien naar wie onze hulp nodig heeft,
dat wij eerst aan anderen denken en dan pas aan onszelf,
dat wij het vertrouwen in ons blijven voeden,
en leven uit de vrede die uw Geest ons schenkt.
Want in gezondheid en in ziekte,
in leven en in sterven,
in tijd en eeuwigheid,
zij wij van U, o God.
Waar wij vallen,
vangt U ons op.
Amen.
III.
Goede God,
hoor ons bidden
en ons klagen
over de ellenlange dagen,
zonder activiteiten buiten je kamer,
gemaskerde mensen in je huis,
wie zijn zij?
Wie ben ik?
Hoor ons bidden
en ons klagen
over de zware druk op ons werk,
hollen en vliegen,
nauwelijks een moment van rust,
dat knagende machteloze gevoel,
kan het anders?
Wil ik anders?
Hoor ons bidden
en ons klagen
over alle regels die bezoeken beperken,
over onze wanhoop hierover,
er geen raad mee weten,
ben je veilig binnen?
Ben ik veilig buiten?
O God,
sterk is ons verlangen
naar nabijheid,
aanwezigheid;
wat gewoon was
is zo bijzonder geworden,
leer ons blijvend onderscheiden
waar het in het leven op aankomt,
wees Gij zelf het licht
dat ons troost en richt.
IV.
Al een half jaar zoeken wij elkaar
langs andere wegen dan wij gewend waren.
En dat gáát.
We spreken elkaar via de telefoon,
we ontmoeten elkaar buiten in de tuin
of komen met kleine groepjes
in grote ruimten bij elkaar.
Maar soms verlangen wij,
als de moede hinde
die naar het klare water smacht,
terug naar hoe het was.
Toen we na de dienst op zondag
met zóveel mensen bleven napraten
dat we elkaar door het lawaai van stemmen
niet konden verstaan.
V.
God, Schepper,
loop ik buiten
dan ruik ik de bloeiende jasmijn,
ik voel de wind langs mijn wangen.
Kinderen spelen in tuinen.
De lente dient zich aan.
Ik verlang zo naar nieuw leven, nieuw begin.
Maar steeds vaker ben ik binnen,
bang voor wat komen kan
voor alle kwetsbare mensen,
maar ook voor mijzelf en die mij lief zijn.
Wees met ons begaan.
God, ik vertrouw op uw vernieuwende kracht.
Pasen ligt in het verschiet.
Leid ons door de diepte heen
tot een vernieuwd bestaan.
VI.
Eeuwige, onze God,
ons leven is ingrijpend veranderd
nu het coronavirus ook ons en onze samenleving bedreigt.
Met schaamte bedenken we ons onze onverschilligheid
toen het virus andere landen en volken trof
en worden we ons bewust van onze overmoed,
omdat we zo vaak denken alles in de hand te hebben.
Maar met dit virus blijkt die gedachte een illusie.
Goede God, wil bij ons zijn
nu angst en ontreddering ons dreigen te overvallen,
angst voor het virus en het onzekere daarvan.
Ontreddering omdat we niet goed weten
wat we kunnen doen tegen dit virus.
Wij bidden dat we ons niet zullen laten gezeggen door angst,
maar dat voorzichtigheid ons handelen zal bepalen.
Geef, dat wij mensen ons bewust zullen zijn,
dat ons handelen invloed heeft op anderen.
VII.
Zoals wij hier nu bij elkaar zijn:
samen, en tegelijk apart,
zo kan een mens zich ook voelen
als hij of zij iets meemaakt
dat afstand schept met anderen.
Als iemand de andere wereld betreedt van ziek-zijn,
of het onbekende terrein van de rouw.
Als iemand zo gegrepen kan zijn door angst
dat zij of hij zichzelf erin verliest.
Op die momenten is er een hand in de hand nodig
een huid op de andere huid.
Laat ons wegen vinden om elkaar nabij te zijn
ook als afstand geboden is.
VIII.
Gebed om licht
licht in de duisternis, waarbij kaarsen in een zevenarmige kandelaar kunnen worden aangestoken
Eeuwige,
wij willen bidden om licht
voor mensen die zich niet licht en blij voelen,
voor iedereen voor wie het leven donker en verdrietig is.
Wij bidden om licht
voor kinderen en volwassenen die gepest worden.
Wij bidden om licht
voor wie ziek is en pijn heeft.
Wij bidden om licht
voor wie verdriet heeft
omdat iemand gestorven is.
Wij bidden om licht
voor kinderen en volwassenen
die moesten vluchten uit hun huis en hun land.
Wij bidden om licht
voor kinderen die honger hebben
en daarom niet goed kunnen groeien.
Wij bidden om licht
voor onze onze planeet, die wij uitputten
en waarvan wij het leven in gevaar brengen.
Tenslotte bidden wij om licht voor onszelf
Eeuwige, help ons een lichtje te zijn in het donker.
IX.
God, U maakte zich aan David bekend,
U was met hem vertrouwd,
U was met barmhartigheid bewogen.
Wij kunnen slechts leven
als we Uw hartslag ervaren.
Ja, dan komt er nieuwe zuurstof in onze aderen,
dan versterkt zich onze ziel
met moed, hoop, kracht en sensibiliteit.
Dan zijn we ons hernieuwd bewust,
dat ons handelen invloed heeft op anderen.
We spreken ons vertrouwen uit,
dat U bij ons bent,
dat wij niet uit Uw hand vallen
en dat ieder leven telt in Uw ogen.
We prijzen U, in Jezus Christus,
Uw Zoon en onze Heer.
U bent het licht in ons leven.
X.
Liefdevolle God en Vader,
uw eeuwige liefde is ons steeds nabij.
Zelfs In de duisternis van onze dood
daagt het licht van uw leven op.
Zie naar ons om
nu we ons zo verdrietig voelen.
Wees ons nabij in dit uur
nu we onze droefheid en dankbaarheid delen met elkaar.
Zodat we troost vinden in goede woorden,
dierbare herinneringen of op tonen van muziek.
Neem ons bij de hand en leid ons naar U toe,
vandaag en alle dagen van ons leven,
in de naam van Jezus, de opgestane.
Amen.
XI.
Gebed bij gedachtenis
Wat hebben we samen
gelachen en gehuild.
Wat hebben we samen
gebeden en gedankt.
Wat hebben we samen
gezongen en gezwegen.
En nu laat jij de leegte achter
die hier niet meer te vullen valt.
Onherroepelijk ben jij ons voorgegaan
en wij die leven blijven voorgoed verweesd achter.
Het went immers nooit
en toch raak je er zo vreemd mee vertrouwd.
De beminden loslaten
bij de grens die ieder kent.
Ik herinner mij nog zoveel, Heer,
je gulle lach, je indringende blik.
Dat zachte kneepje in mijn hand,
die laatste zoen op je voorhoofd, de laatste zegen.
Graven worden gezichten,
gezichten worden geschiedenissen,
geschiedenissen worden verlangens,
verlangens die vragen om de jongste Dag.
Jullie zijn de Heiligen ons voorgegaan,
de beminden van de Heer.
Reisgenoten Gods
om voor altijd bij Hem te zijn.
Heer, houdt ook in mij uw vlam brandend,
totdat ook mijn geloven aanschouwen wordt
en we samen rondom uw troon staan.
Waar geen dood meer is en pijn,
maar U alles in allen bent.
En onze reis ten einde is.
XII.
Soms verlangen wij,
als de moede hinde
die naar het klare water smacht,
terug naar hoe het was
toen we met zijn allen
vrijuit
naar uw huis
konden komen
en we samen
zonder zorgen
konden zingen,
bidden,
stil worden
en elkaar
een hand geven.
XIII.
In de storm van deze tijd is het overal in de wereld alle hens aan dek,
artsen en verplegers, specialisten en leidinggevenden
doen hun best om ons overeind te houden.
Maar hier en daar wordt er ook al nagedacht:
wat betekent het dat de natuur de mens nu naar de kroon steekt
en heel zijn handel en wandel stillegt?
Is de mens nog koning van de wereld
of is hij toch kleiner en kwetsbaarder dan wij dachten?
Worden wij nu toch weer teruggeworpen
op een méér, op U die de wereld leidt en draagt
door uw woord en Geest van liefde?
XIV.
Onze Vader
die in de hemel zijt,
uw naam worde geheiligd,
uw koninkrijk kome,
uw wil geschiede
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze schulden,
zoals wij onze schuldenaars vergeven.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want van U is het Koninkrijk
en de kracht
en de heerlijkheid
in eeuwigheid.
Amen.
XV.
Afstand en nabijheid,
overal en altijd is het zoeken
naar de juiste balans tussen deze twee.
In welke situatie is ingrijpen nodig
en wanneer is niets doen de beste handeling?
Welke relletje moet hardhandig worden afgestraft
en wanneer is optreden olie op het vuur gooien?
Welk land helpen wij als er een ramp gebeurt
en welk land is erbij gebaat als wij ons er niet mee bemoeien?
Laat uw liefdevolle hand de onze leiden.
XVI.
Middaggebed
O God,
hier bijeen, zo’n moment, midden in de stad.
Hier horen wij wat buiten deze kerk gaande is,
hier zien wij het licht dat over uw wereld staat,
en hier in dit huis richten wij ons
in stilte, in woord, in lied,
op diepte.
Wij bidden om inzichtelijkheid en openheid, vertrouwelijkheid.
Hier, midden in de stad, kunnen wij niet anders
dan ons verbonden weten met waar wij vandaan kwamen –
de straten, de huizen, ons eigen huis, onze kamer,
de spanningen, de zorgen.
En hier in dit huis richten wij ons
in stilte
op nabijheid, op liefde.
Wij bidden om verbondenheid
en geloof en hoop en inzicht.
Midden in de stad bidden wij tot u,
want hier weten wij ons machteloos en klein.
Hier weten wij van de kleinheid
van ons eigen denken en doen en laten.
Wij bidden om moed en volharding, om vrede en geloof.
Dat ons aller bestaan ingebed is in uw ontferming.
Geef ons gedachten om van te leren
en geloof om kracht op te doen.
Geef ons inspiratie en geestkracht,
opdat wij in het alledaagse
uw nabijheid zien oplichten.
In Christus’ naam.
Amen
Gebeden:
pastor Lida Brugmans, Zwolle
Wilbert Dekker, Kampen
Saar Hoogendijk, Deventer
Margo Jonker, Zwolle
Margreet Klokke, Leiden
Robbert Jan Perk, Hardenberg
Aafke Rijken-Hoevens, Overlangbroek
Monica Schwarz, Almelo
Menno Valk, Twello