Kerkelijke organisatie lichter
De kerkelijke organisatie wordt lichter. Waar een kerkenraad tot op heden tenminste zeven leden telt, zal het minimumaantal nog wel lager worden. En plaatselijke gemeenten zullen meer dingen regionaal aanpakken. Dat is de verwachting die spreekt uit het rapport ‘Lichter Verkend’. Op elf plaatsen in de regio zoeken mensen van de dienstenorganisatie commentaar. In de ene regio komt het commentaar uit de classis, in de andere regio vraagt men een ring en in de classis Overijssel-Flevoland besprak men dinsdag 4 februari het rapport met de werkgemeenschap Steenwijkerland. In totaal loopt de inspraakronde langs elf segmenten in de regio en er zijn vier regionale avonden in algemene zin.
Een werkgroep onder leiding van Bart van Noord heeft het rapport geschreven. Een klankbordgroep vanuit de kerken met mensen als Dick Looijen, Arie van der Maas, Jacobine Gelderloos en Lieuwe Giethoorn denkt mee. Door-Elske Cazemier van de dienstenorganisatie was naar Blokzijl gekomen om het gesprek aan te gaan met de werkgemeenschap Steenwijkerland.
Door-Elske schilderde de geschiedenis van ‘Lichter Verkend’. Het begon een jaar of tien geleden met Mozaïek van kerkplekken. Er kwamen tientallen pioniersplekken. Een deel daarvan groeide door naar een gemeente. Om die status invulling te geven was het nodig de kerkstructuur aan te passen. Pioniersgemeenten mochten met een minimum aan eisen overgaan tot de formele status van gemeente. De bestaande gemeenten mochten reageren op deze ontwikkeling. Ze gaven massaal aan, een soortelijke structuur te ambiëren. De verkenning die nu rond ‘Lichter Verkend’ plaatsvindt, dient om die wens verder in kaart te brengen. Is het realistisch om de conclusies van Mozaïek van kerkplekken zonder meer over te brengen op bestaande gemeenten?
Door-Elske had voor de bespreking in de werkgemeenschap vier richtvragen geformuleerd.
1. Het rapport ‘Lichter Verkend’ noemt vijf basistaken van de gemeente, dat zijn: eredienst, diaconaat, pastoraat, missionair werk en geestelijke vorming. In hoeverre komen deze basiswaarden in de kleinste gemeenten tot hun recht komen.
2. Het rapport ‘Lichter Verkend’ gaat er van uit dat een kerkenraad geen zeven leden hoeft te tellen (1 predikant, 2 ouderlingen, 2 ouderlingen-kerkrentmeester en 2 diakenen) maar verder omlaag mag naar bijvoorbeeld 4 kerkenraadsleden. In hoeverre moet een kerkenraad zelf kunnen beslissen of men omlaag wil gaan met het aantal leden, of is het gewenst dat zo’n besluit loopt via het breed-moderamen van de classis?
3. Het rapport ‘Lichter Verkend’ meent dat de verantwoordelijkheid van de kerkrentmeesters en de verantwoordelijkheid van de diakenen in één college kan worden samengebracht. Hoe kan je bij zo’n constructie de good governance-code waarborgen?
4. Het rapport ‘Lichter Verkend’ gaat uit van verdere samenwerking van gemeenten. Welke rol is daarvoor weggelegd voor de pastores, de beroepskrachten?
De werkgemeenschap reageerde genuanceerd. Er zijn verschillende kerkenraden in de regio waar men meer dan 25 personen in de kerkenraad heeft. Die situatie is heel anders in de kleinere gemeenten. ‘In mijn Groningse gemeente hadden we destijds drie mensen en die zaten misschien al wel 25 jaar op dezelfde stoel’, weet één van de predikanten. ‘Je kon je eigenlijk niet goed voorstellen dat zij plaats zouden maken voor anderen, want er waren geen anderen’. Iemand reageerde: ‘Je moet in zo’n situatie wel oppassen dat de kerkenraad niet verwordt tot het bestuur van de stichting Behoud ons kerkgebouw’. Eén van de predikanten: ‘Bij de training voor interim-predikant krijg je een les over financiën. Iemand heeft als thema voor een lezing de gedachte dat je bij een goed businessplan geen problemen met het geld hoeft te hebben. Ik vraag me dat af’. ‘De meeste plaatsen concentreren zich toch op hun eigen financiën en ze maken de financiën op voor het plaatselijke kerkenwerk’. ‘We moeten uit de overlevingsstand geraken als kerk, en meer kijken hoe we vitaal gemeente kunnen zijn’.
Het rapport ‘Lichter Verkend’ laat zien dat er ook nu al middelen zijn om vorm en inhoud te geven aan een kleiner wordende lokale gemeente. Je kunt bijvoorbeeld een huisgemeente vormen en die onder de bestuurlijke paraplu brengen van een buurtgemeente. Toch zijn er maar twee of drie plaatsen bekend waarin men voor deze structuur kiest. Plaatselijke gemeenten hebben de neiging om zelf het bestuurlijke roer in handen te willen houden. Het is ook nu al mogelijk om niet alle ambten in een kerkdienst aanwezig te hebben. De kerkorde noemt in ord. 5.1.5. de noodzaak dat er ‘een ambtelijke vertegenwoordiging’ is, zonder dat te specificeren.
De werkgemeenschap reageerde verschillend op de vraag hoe men de gescheiden geldstromen ziet van kerkrentmeesters en diaconie. De meesten onderstreepten de wens beide kassen gescheiden te houden, maar het is de vraag of je daar gescheiden colleges voor moet hebben. En als je dat niet hebt, blijft het de vraag of er toezicht moet zijn vanuit de classis op dit soort bestuurlijke herschikkingen met aantallen ambtsdragers. De ene predikant noemde een meekijkend oog een beveiliging. De ander zei nu al weinig van de classis te merken en er dan moeite mee te hebben dat zo’n bestuurlijk orgaan zich mengt in plaatselijke aangelegenheden. ‘Je vraagt van de classis meer bestuurlijke aanwezigheid en het is de vraag of men dat kan aanreiken. Het vraagt in ieder geval een behoorlijke inspanning’.
Op de vraag welke rol de pastores zouden kunnen spelen in de groei naar meer samenwerking reageerde de werkgemeenschap welwillend. Tegelijk waarschuwde men voor overbelasting. ‘Als je te veel groepjes hebt, verzuip je’, zei de één. ‘Je kunt wel meer willen doen, maar dan moet je ook de taakomschrijving in de oude gemeente aanpassen’, zei een ander. ‘In onze opleiding was een behoorlijke focus op prediking en pastoraat en niet op organisatie en management’, zei een derde. Predikanten hebben als consulent geregeld met de vragen van kleiner wordende gemeenten te maken. ‘Vroeger was precies geregeld waar je consulent werd’, zei één van de predikanten die al wat langer meeloopt, ‘er was een grote mate van onderlinge solidariteit. Als predikant proximus deed je het werk in een buurtgemeente’. Door-Elske gaf aan dat ze op termijn een hernieuwde oriëntatie verwacht op de taken van de predikant vanuit de landelijke organisatie. ‘Dat zal overigens een tekst zijn die niet in beton is gegoten’.
De kerk van de toekomst, zo prikkelde Door-Elske de vergadering, is meer een participatiekerk en minder een verzorgingskerk. Ze wilde daarmee zeggen, dat een predikant minder alle uitvoerende taken op zijn of haar schouders zal nemen en dat vrijwilligers een deel van die taken zullen moeten invullen. De predikant zal meer een overkoepelende, organiserende rol kunnen hebben. ‘Je moet dus in zekere zin jezelf overbodig maken’, glimlachte één van de predikanten, die met zijn glimlach aangaf dat wens en werkelijkheid elkaar niet helemaal dekken.