Archieffoto: Sahara bij Ommen (vrije associatie)

Een hardnekkig probleem


Ieder jaar kom ik het enkele keren tegen. Ik heb het over onzorgvuldig gedrag van predikanten en kerkelijke werkers richting hun collegae. Of meer technisch geformuleerd: er zijn geregeld predikanten en pastores die zondigen tegen artikel 3.2.3. van de gedragsregels horend bij de beroepscode (klik hier).

Laat ik eerst een paar positieve dingen zeggen. Er zijn vele pastores die met eindeloos geduld invallen voor collegae.  Je doet nooit tevergeefs een beroep op hen. Zelfs als ze met emeritaat zijn, zijn ze bereid om in de bres te springen als de drukte van het kerkenwerk over de dijken van de planningen slaat. En er zijn vele pastores die stipt en nauwkeurig de onderlinge vervanging regelen als er vakantieperioden naderen, zodat mensen niet van hot naar haar moeten bellen als ze plotseling verlegen zitten om een pastor. En er zijn vele pastores die gemeenteleden actief tegenspreken op het moment dat ze een andere dominee of kerkelijk werker in diskrediet brengen. Al dit soort gedragingen zijn in de beroepscode verondersteld en zijn gelukkig aan de orde van de dag.

Toch gaat het met regelmaat ook mis. Nogal wat pastores vinden het moeilijk artikel 3.2.3 na te komen, bestaande uit acht onderdelen. Daar gaat het over de collegiale houding van pastores. Laat ik enkele punten benoemen in een wat aangescherpte parafrase:

1. Je valt elkaar als pastores nooit en te nimmer af in het openbaar. Ook als je collega andere keuzes maakt op theologisch of praktisch gebied en mensen mopperen daarover. Je gaat niet mee in het gemopper, maar je neemt het actief op voor je collega en je doet op geen enkele manier mee met stemmingmakerij (parafrase 3.2.3.C1).

2. Je gaat geen pastorale zorg geven aan een gemeentelid dat behoort bij de gemeente van een collega. Je schiet niet onder elkaars duiven, plastisch gezegd. Je hebt als voorganger toegezegd je te houden aan de orde van de kerk. Welnu, de kerk heeft het pastoraat keurig ondergebracht bij dienstdoende pastores. Je gaat daar niet op eigen houtje doorheen (parafrase 3.2.3.C6 eerste deel).

3. Als je meent dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn waarom je wel pastoraat moet verlenen of andere ambtelijke taken moet doen in de kudde die aan een ander is toevertrouwd, ga je in overleg met je collega of met de kerkenraad van je collega. Het is aan je collega en/of de kerkenraad om aan te geven of er inderdaad sprake is van een uitzonderlijke situatie. Dat oordeel ligt dus niet bij de pastor die van buitenaf met de vraag komt. De vraag gaat niet uit van een recht, maar verlangt een voorrecht (parafrase 3.2.3.C6 tweede deel).

4. Als je weggaat als dienstdoend predikant, bijvoorbeeld doordat je een beroep naar elders aanneemt of doordat je met emeritaat gaat, neem je letterlijk en figuurlijk afstand van het oude netwerk. Bij het overdrevene af distantieer je je. Want iedere vorm van aanwezigheid kan begin zijn van een belemmering voor je opvolger. Vergeet niet dat je als vertrekkende pastor jaren hebt mogen werken aan een relatie; de nieuwe pastor heeft die kansen nog niet gehad. Als je nu maar blijft hangen in het oude, maak je het voor je opvolger nodeloos ingewikkeld en wat meer is: beleidsmatig wordt het voor de kerkenraad ook weinig hanteerbaar. De kerkenraad kan de opdracht die is gegeven, namelijk geestelijk leiding nemen en verantwoordelijkheid dragen voor mensen niet optimaal nakomen. Dus weg is weg (parafrase 3.2.3.C7).

In de tijd die ik werk als classispredikant ben ik al enkele werkgemeenschappen tegengekomen die de beroepscode intern hebben besproken, omdat het nogal eens mis gaat. Predikanten die zijn vertrokken blijken zonder overleg en toestemming toch nog in hun oude gemeente te acteren. Predikanten die met emeritaat gaan en in de eigen gemeente blijven wonen, zijn uit de aard van de situatie een risicofactor. Zelfs als ze het protocol respecteren zijn er in hun omgeving altijd wel mensen die op een onverwacht moment de oude pastor aanspreken en een gunst vragen (‘Wilt u mijn moeder begraven als het moment daar is?’) of die een  mening delen over de huidige invulling van het werk (‘Vindt u ook niet dat je dat lied uit die bundel eigenlijk niet kunt laten zingen in zo’n kerkdienst?’). Niet doen, dus.

Ik merk in de praktijk dat de situatie weerbarstig is, ook als pastores die zondigen tegen dit gebod er op worden aangesproken. In de beste situaties gaat de kerkenraad er voor staan en maakt men onomwonden duidelijk, vaak zelfs schriftelijk bevestigd, dat de kerkelijke gemeente niet gediend is met ongevraagde ambtelijke of semi-ambtelijke inbreng. Ik ken een kerkenraad die nog een stap verder ging en ook de gebouwen en andere faciliteiten niet beschikbaar stelde als men dit deel van het protocol overtrad. En weer een andere kerkenraad dreigde met disciplinaire maatregelen richting het college voor het opzicht.

Natuurlijk moet het allemaal niet zo ver komen. Maar op het moment dat het aan fijngevoeligheid ontbreekt, mag een kerkenraad op dit punt wel met meer dan gemiddelde duidelijkheid naar buiten treden.