De twee scribae van de classis, rechts dr. Jan Dirk Wassenaar, auteur van onderstaande tekst
Wat is een confessionele gemeente?
- inleiding van dr. Jan Dirk Wassenaar in Beekbergen op zaterdag 4 februari 2023 -
‘Onze huidige gemeente is te karakteriseren als van confessionele signatuur.’, zo las ik op de website van uw gemeente. Ik zou zeggen: dat is nog eens een statement. U geeft duidelijk aan waar u voor wilt staan. Ik vind dat mooi, die kerkelijke plaatsbepaling. Die is duidelijker, veel-zeggender dan wat ik vaak op andere websites tegenkom. Het is nogal eens zoiets als: ‘Wij zijn een open, gastvrije gemeente, waar iedereen welkom is.’ Dat is zo obligaat, zo’n open deur dat ik denk: het is vlees noch vis. Ondertussen geeft u op de website aan dat het in uw gemeente niet koekoek één zang is. Citaat: ‘Onze gemeente kent vanouds veel schakeringen en stromingen, net als de voormalige Nederlands Her-vormde Kerk.’ Even afgezien van
de opmerking dat het niet ‘Nederlands’, maar ‘Nederlandse Hervormde Kerk’ moet zijn: de kunst – ei-genlijk kan ik beter zeggen: de roeping - is dan om te voorkomen dat heilzame pluriformiteit, verscheidenheid verwordt tot heilloze plura-liteit, verdeeldheid. Wat moet dan het richtsnoer zijn? De confessie, de belijdenis. Want u karakteriseert uw gemeente als van confessionele signatuur, waarbij u in de volgende zin naar twee leden van artikel 1 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland verwijst. Wat staat daar dan in? In lid 4: ‘Het belijden van de kerk geschiedt in ge-meenschap met de belijdenis van het voorgeslacht, zoals die is ver-woord
- in de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius - waardoor de kerk zich verbonden weet met de algemene christelijke Kerk -,
- in de Onveranderde Augsburgse confessie en de catechismus van Luther - waardoor de kerk zich verbonden weet met de
lutherse traditie -,
- in de catechismus van Heidelberg, de catechismus van Genève en de Nederlandse geloofsbelijdenis met de Dordtse leerregels -
waardoor de kerk zich verbonden weet met de gereformeerde traditie.’
In lid 9 is te lezen: ‘De kerk is bij haar getuigenis in woord en daad gehouden om zich te bewegen in de weg van haar belijden.’
Ik had het over de confessie, de belijdenis. In wat ik uit de kerkorde voorlas, wordt twee keer over ‘het belijden’ gesproken. Dat is minder statisch, meer dynamisch dan ‘de belijdenis’. Het gaat ook niet om de belijdenis als een gestolde formule, als een tijdloze waarheid, die in de kluis wordt bewaard, maar om de actie van belijden, de daad van ge-tuigen van een kerk die onderweg is, in elk tijdsgewricht weer anders – u weet misschien dat de oudste christenen wel werden aangeduid als mensen van de weg, als mensen van die weg. Zie Handelingen 9: 2. Dr. O. Noordmans, een bekende theoloog uit de vorige eeuw, heeft eens gezegd. ‘De belijdenis is niet een stok om te slaan, maar een staf om te gaan.’ Dat raakt aan die benadering.
In dit verband valt mij op dat u op uw website wel verwijst naar de artikelen 4 en 9 van de kerkorde, maar niet naar de tussenliggende, die dat meer dynamische verwoorden. Ik lees ze u voor.
5. De kerk erkent de betekenis van de theologische verklaring van Barmen voor het belijden in het heden. De kerk erkent met de Konkordie van Leuenberg dat de lutherse en gereformeerde tradities door een gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie bijeenkomen.
6. De kerk belijdt telkens opnieuw in haar vieren, spreken en handelen Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld en roept daarmee op tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. De kerk getuigt voor mensen, machten en overheden van Gods beloften en geboden en zoekt daarbij de samenspraak met andere kerken.
7. De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap zoekt zij het gesprek met Israël inzake het verstaan van de Heilige Schrift, in het bijzonder betreffende de komst van het Koninkrijk van God.
8. Gezonden in de wereld en geroepen tot de bediening van de verzoening, getuigt de kerk in verkondiging en dienst aan alle mensen en aan alle volken van het heil in Jezus Christus.
U merkt wel: in die bepalingen klinkt meer dynamiek door dan in de leden 4 en 9, die ik eerst citeerde.
Ik kan me voorstellen dat er inmiddels een vraag is opgekomen, misschien wel meer, maar mogelijk deze: als de Protestantse Kerk in Nederland volgens haar kerkorde een confessionele kerk is, waarom zou je jezelf dan nog als confessionele gemeente willen aanduiden? Dat is dan toch dubbelop? Welnu: de Protestantse Kerk in Nederland is op papier wel een confessionele kerk, maar de praktijk is wel eens anders. Er is helaas sprake van ‘allerlei wind van leer’, om een uitdrukking uit de brief aan de Efeziërs aan te halen. Ik noem maar wat.
Het Schriftgezag staat onder druk als er gedacht wordt in de trant van ‘Alle spreken over boven komt van beneden’ (Harry
Kuitert). Er wordt wel gesproken over ‘Geloven in een God die niet bestaat’ (Edward van der Kaaij). Het heilswerk van Jezus Christus in kruis en opstanding wordt wel impliciet of expliciet geloochend. Dan is het goed om tot uitdrukking te brengen dat je je als gemeente wilt houden aan de belijdenis, aan het belijden van de kerk.
Ooit, in 1864, is er trouwens een vereniging opgericht om daarvoor op te komen, de Confessionele Vereniging. Die is er nog steeds, inmiddels onder de naam Confessionele Beweging. Ds. Sije Kooistra – misschien zijn er onder ons die hem hebben gekend - heeft eens gezegd: ‘Ik hoop de opheffing van de Confessionele Vereniging nog mee te maken.’ Want dan zou de kerk een belijdende kerk zijn, niet alleen op papier, maar ook in de praktijk. Kooistra is er al lang niet meer, de Confessionele Beweging nog wel. Kennelijk is er nog steeds alle reden om voor het belijdende karakter van de kerk te op te komen.
Helaas. Het zou niet nodig moeten zijn. Ik noem ook nog de Gereformeerde Bond als andere modalitaire organisatie op het erf van de Protestantse Kerk in Nederland die voor het belijdend karakter van de kerk opkomt, strijdt zelfs. Ze is wat militanter, bedoel ik.
Ik nam aan het begin van mijn verhaal het woord ‘kerkelijke plaatsbepaling’ in de mond. U verstaat mij wel als ik zeg dat de confessionelen zich rechts van het midden en de gereformeerde bonders zich daar weer rechts van bevinden. Maar dan klinkt confessioneel als conventioneel – ouderwets, traditioneel. De gereformeerde bonders zijn dan nog conventioneler, ouderwetser, traditioneler. Maar dat is nog niet erg inhoudelijk bepaald. Er is sterke verwantschap tussen beide groeperingen als het om het belijdende karakter van de kerk gaat. Maar er zijn ook verschillen. De confessionelen hebben altijd pal
gestaan voor ‘heel de kerk en heel het volk’, een uitdrukking van voorman dr. Philippus Jacobus Hoedemaker, met sterke nadruk op het verbond. Ze zagen en zien in afscheiding nooit een oplossing voor de kerkelijke problematiek. In de kring van de Gereformeerde Bond zijn neigingen tot afscheiding – op z’n minst tot isolement, je terugtrekken op je eigen terrein – niet altijd onderdrukt. De Gereformeerde Bond heeft ook een sterke eigen organisatievorm.
Confessionele theologie
Is er ook een eigen confessionele theologie? Eigenlijk niet. Confessionelen zijn calvinisten, ze gaan in het spoor van de Reformator Johannes Calvijn. Maar voor confessionelen is wel typerend dat ze de nadruk leggen op het geloofsvertrouwen op Gods beloften, op de objectiviteit van het heil. Ze hechten dan ook sterk aan de heilsfeiten. De beloften van God gelden, ook als men er niets van ervaart. Confessionelen doen dus niet gauw een subjectief beroep op ‘bevinding’, zoals men dat aan de rechterzijde van het kerkelijke spectrum en tegenwoordig vooral ook in evangelische kringen wel tegenkomt. Waar het gevoel, de beleving grote nadruk krijgt.
Confessionelen beroepen zich op de Schrift als de zekerheid van Gods Woord. Hij, de Here God, heeft het allemaal zelf beloofd. Natuurlijk wordt niet vergeten dat de Heilige Geest het geloof in ons hart werkt, maar die Heilige Geest richt ons juist op wat Jezus Christus voor ons heeft volbracht. Om het met enkele clichés te zeggen: ze hebben meer met openbaringstheologie dan met ervaringstheologie, meer met voorwerpelijke dan met onderwerpelijke prediking. Bij dat laatste
moet u denken aan vragen als ‘Ben ik wel uitverkoren?’, ‘Is het heil wel voor mij?’
Ambt beroep persoon
Ik wil de kwestie van het belijdende karakter van de kerk in het kader van het beroepingswerk van uw gemeente toespitsen op de profielschets voor een nieuwe dominee. Ik sluit dan aan bij de drieslag die prof. dr. Gerben Heitink ooit met betrekking tot het predikantschap heeft geformuleerd: de drieslag ambt, persoon en beroep. Bij het ambt gaat het om de bevoegdheid, bij het beroep om de bekwaamheid, bij de persoon om de geschiktheid. Die drie aspecten moeten in evenwicht zijn. Als het accent erg op het ambt gaat liggen, kom je bij clericalisering uit. Dan staat de predikant als een halve priester boven
de gemeente, als behoort hij tot een speciale stand. Er zijn tegenwoordig predikanten die een priesterboordje dragen, dan denk ik daar wel eens aan. Als het accent erg op het beroep gaat liggen, kom je bij professionalisering uit. Daar is op zich niets tegen – denk aan jaargesprekken, denk aan permanente educatie – maar als de predikant vooral een professsi-onal, een functionaris wordt, dan raken we ver van huis. Vandaag de dag zie ik vooral een groot gevaar in het zware accent dat op de persoon gelegd wordt, dan kom je op personalisering uit. Als u advertenties waarin een predikant geworven wordt leest, dan gaat het vooral om wie hij of zij als persoon is. Hij of zij moet energiek, creatief, dynamisch, flexibel, inspirerend, enzovoort
zijn. Vroeger droeg het ambt de predikant, vandaag de dag moet hij het meer op zijn persoon waarmaken. Een hoogbejaarde tante van me zei onlangs: ‘De dominee is op bezoek geweest. Een aardige man. Het was heel gezellig. Je had helemaal niet het idee dat het een dominee was.’ Dan vraag je je af: is het ambtelijke van de drieslag dan wel uit de verf gekomen? Welnu: ik zou als beroe-pingscommissie letten op het de vraag of de nieuwe predikant werkelijk dienaar des Woords is.
Natuurlijk, het is mooi meegenomen als hij ook energiek, creatief, dynamisch, flexibel, inspirerend, enzovoort is. Ik geef een citaat van de reeds genoemde Noordmans, uit zijn preek ’40 jaar ambt’ (1943) door. Nadat hij gezegd heeft dat de opleiding tot het predikantschap overwegend wetenschappelijk is – denk aan de professionalisering, bekwaamheid – zegt hij: ‘Zo van de school komt gij dan in het ambt, van Christuswege, met een opdracht: het Woord Gods te brengen, een heel kerkelijk jaar rond, met als hoogtepunten en scharnieren de christelijke feestdagen. Geen bijbelkritiek kan daarbij dienen, maar
prediking van het Evangelie, de blijde tijding; geen vergelijking van godsdiensten, maar verkondiging van deze enige Naam, de enige troost, waardoor wij zalig worden. - Geen wonder als men bij de bevestiging in het ambt de geestelijke moeilijkheden gevoelt.
Gelukkig als ze niet als sneeuw voor de zon verdwijnen, als het ambt niet een routine wordt, een gemakkelijk, luchthartig, een beetje brutaal uitgeoefende betrekking, waarin men succes heeft. Gelukkig als er iets van de schroom van de eerste dag overblijft, als men de spanning tussen ambt en persoon blijft gevoelen. Maar wel moet het ambt, Christus, wassen en wij moeten minder worden (Joh. 3 : 30). Het zijn geen particuliere meningen, die wij verkondigen. Het is de boodschap
der kerk, van de gemeenschap, de leer der apostelen en profeten. Het is het Woord Gods uit de Heilige Schrift. Het is het Evangelie van Christus Jezus.’ Ik hoop dat u een predikant zult vinden die in die geest wil werken. Want dat is confessioneel.
Ik mag hopen dat we het over wat ik tot nu toe te berde heb gebracht, eens zijn. Dat zou kunnen veranderen als we het over andere kwesties krijgen. Dan denk ik aan zaken als het zegenen van andere levensverbintenissen dan die tussen man en vrouw, de vrouw in het ambt, de openbare belijdenis des geloofs als voorwaarde voor deelname aan het Heilig Avondmaal. Je ziet dat daar in gemeenten die zich confessioneel noemen, verschillend over gedacht wordt. Van collega Lammers begreep ik dat dat ook in de uwe het geval is. Dat ligt in gemeenten van de signatuur van de Gereformeerde Bond duidelijk anders. Daar is de lijn behoorlijk uniform: afwijzing van het zegenen van andere levensverbintenissen dan die tussen man en
vrouw, afwijzing van de vrouw in het ambt en de openbare belijdenis als voorwaarde voor deelname aan het Heilig Avondmaal.
Meningsverschil
Bij al die zaken is niet zozeer de belijdenis in het geding als wel de visie op de Heilige Schrift. Ik sluit mij aan bij dr. Wim Dekker, die in het boek Marginaal en missionair over de ethische vormgeving in het leven van alledag – en ik breid dat maar uit tot en met de kerkelijke vormgeving – geschreven heeft: ‘Op deze terreinen – hij noemt dan homofilie, euthanasie en andere maatschappelijke en politieke kwesties – hebben we ons te bezinnen op de vraag wat de wil van Christus is, maar in het besef dat er altijd meningsverschil over zal zijn. Het is vanuit de identiteit van de gemeente van Christus gezien onbestaanbaar dat rond de formulering van een ethisch standpunt – neem bijvoorbeeld homofilie – de laatste grote
beslissingen vallen. Toch zien we dat op diverse plaatsen in de wereldkerk, we zagen dat ook in de orthodoxie, voorafgaand aan de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. Ethische kwesties hebben echter nooit het gewicht van de dingen die onze identiteit in absolute zin bepalen. Dat heeft de geschiedenis genoegzaam bewezen en dat ze blijven bewijzen. We zoeken in de ethische beslissingen de weg van Christus, maar ons kennen is in dit opzicht altijd mede bepaald door culturele en psychologische factoren. Het is een verloochening van onze diepste identiteit wanneer we naar buiten en naar binnen toe de indruk wekken dat rond dergelijke ethische standpunten de laatste beslissingen vallen.
Homofilie
Die drie genoemde kwesties. Over homofilie wordt op het kerkelijke erf heel verschillend gedacht. Ik noem het ene uiterste. Dat is de visie dat het om een kwaal, een ziekte, een afwijking of zelfs een zonde gaat, waar je van kunt genezen. Bijvoorbeeld door heel veel te bidden. Vooral in evangelische kring komt deze visie wel voor. Vanuit de wetenschap is daar veel tegen in gebracht. De huidige stand van kennis is: het gaat veeleer om een geaardheid die mensen ‘van nature’
hebben. Ik memoreer hier dat ik een keer een gesprek had met een homofiele predikant, die zich keerde tegen de uitspraak van de apostel Paulus over ‘tegennatuurlijke omgang’. Die collega zei: voor mij is mijn homofiele geaardheid volkomen natuurlijk en dus niet verkeerd. Het andere uiterste: ook de relatie tussen man en man en vrouw en vrouw moet een huwelijk genoemd worden en ingezegend kunnen worden. In de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland wordt niet over inzegenen van die relaties, maar over het zegenen daarvan gesproken – uitdrukking van een compromis, waar
nogal wat kritiek op gekomen is. Nu goed: de verschillende visies hebben in de kerk natuurlijk alles te maken met de wijze waarop bijbelteksten over homofilie geïnterpreteerd worden. En dan gaat het niet alleen om de interpretatie, maar ook om het gezag dat aan die teksten verleend wordt. Moeten we ons daardoor laten gezeggen – omdat de bijbelse bepalingen de homoseksuele praktijk verbiedt – of moeten we ze als ‘cultuurgebonden’ opvatten? Als je dat laatste doet, lijkt het erop dat je je er wel erg gemakkelijk van afmaakt. Maar dat is de vraag.
Ik noem een paar andere voorbeelden. In de eerste plaats: in de bijbel wordt geen oproep gedaan om de slavernij af te schaffen, maar als christenen vinden wij het wel goed, om niet te zeggen een goddelijk gebod, dat het gedaan is. In de tweede plaats: in 1 Korintiërs 11 vers 6 staat dat een vrouw die zich het hoofd niet dekt, zich ook het haar maar moet laten afknippen. Geen haar op ons hoofd die daar aan denkt. Ik bedoel te zeggen: er zijn allerlei kwesties die in de bijbel aan de orde komen die we wel zonder blikken of blozen cultuurgebonden noemen. De laatste stand op dit terrein, dat van de omgang met homoseksualiteit op het kerkelijke erf, is het boek Verbonden voor het leven. Een theologisch-ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit van prof. dr. Ad de Bruijn, hoogleraar ethiek en spiritualiteit aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Hij stelt dat wie op de bijbelteksten afgaat ‘niet anders kan dan concluderen dat deze categorisch alle seksueel verkeer tussen mannen onderling en vrouwen onderling uitsluiten.’ Hij noemt
alternatieve exegeses van die bijbelteksten allemaal onhoudbaar. (Een daarvan is, dat Paulus bij homoseksualiteit de toenmalige heidense tempelprostitutie, die aan pedofilie raakte, gedacht zou hebben.) Met andere woorden: de bijbel zegt heel duidelijk: ‘Neen!’ Maar, betoogt De Bruijne dan: de bijbel gaat niet in op wat vandaag de dag het centrale probleem is, namelijk ‘het feit dat wij de geslachtelijke oriëntatie beschouwen als onderdeel van iemands identiteit, mee bepalend voor wie iemand is.’ Dit zicht op identiteit en homoseksualiteit kenden de bijbelschrijvers nog niet en daarom zijn
hun uitlatingen niet van toepassing op dit nieuw ontdekte fenomeen.
Als het over homoseksualiteit gaat, weten wij vandaag de dag meer dan Paulus en daarom kan hij hierover niet het laatste woord spreken. Het boek van De Bruijne heeft veel stof doen opwaaien. Prof. dr. J. Hoek publiceerde een zeer kritische recensie in De Waarheidsdienst, het blad van de Gereformeerde Bond. Hij noemt het boek van zijn collega met zoveel woorden ‘onschriftuurlijk’.
Misschien bent u benieuwd naar de praktijk in de gemeente die ik dien. Welnu: in de Protestantse Gemeente te Hellendoorn is het zegenen van verbintenissen van mensen van hetzelfde geslacht op bepaalde voorwaarden mogelijk, maar geen van de ambtsdragers is verplicht om dienst te doen in zulke diensten. Er is zelfs vastgelegd dat het mogelijk is predikanten te beroepen die in zulke diensten niet willen voorgaan. Dan moet er dus een andere predikant ‘ingevlogen’ worden. Dat is een maximale honorering van het gezichtspunt van gewetensvrijheid op dit punt, lijkt mij. Het zou zo maar kunnen dat u
zelf tegenstander van deze regeling zou zijn. Ik merk dan op dat u ondertussen wel lid van een kerk waarin gemeenten de mogelijkheid hebben om daarvoor te kiezen. Dat is dan voor u kennelijk geen probleem.
Vrouw in ambt
De vrouw in het ambt. In de oecumene wordt zeer verschillend tegen dit thema aangekeken. In de meeste kerken van het episcopale type – met een bisschoppelijke, hiërarchische structuur – wordt onverminderd vastgehouden aan de opvatting dat het kerkelijke ambt alleen door mannen vervuld kan worden, omdat God de Zoon vleesgeworden is als man. In de protestantse kerken zijn zeer uiteenlopende visies te vinden, van duidelijke afwijzing tot volledige aanvaarding. Ook hier is
de kwestie van Schriftgezag en cultuurgebondenheid in het geding.
Degenen die tegen de vrouw in het ambt zijn, beroepen zich vooral op die teksten in de Bijbel waarin de vrouw wordt opgedragen te zwijgen in de gemeente. Daar wordt tegenin gebracht dat uit de context blijkt dat het gaat om een spreken van vrouwen in de samenkomsten in Korinthe, waarbij de orde en de opbouw verstoord werden. Dat stond lelijk, dat was een schande. Wat daar nu precies is gebeurd, is niet gemakkelijk te duiden. Maar het gebod van Paulus heeft dan iets
van een oproep in een specifieke situatie in de genoemde gemeente, waarbij de apostel iets zei in de trant van: ‘Laten de vrouwen nu even hun waffel houden!’
De voorstanders van de vrouw in het ambt dan wel degenen die er geen moeite mee hebben, zeggen: in de bijbel zelf zien we in cultureel opzicht verschuivingen in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Bijvoorbeeld de verschuiving van polygamie naar monogamie. Dat betekent dat sommige cultureel bepaalde patronen, zoals polygamie en dat de vrouw alleen geroepen zou zijn tot taken binnenshuis, niet tot de wezenlijke verkondiging van de Bijbelse boodschap behoren. God sloot blijkbaar in Zijn openbaring aan bij de toenmalige verhoudingen. Omdat dit niet tot de principiële boodschap van de Bijbel behoort, zien we ook dat die rolpatronen soms vrijmoedig worden doorbroken. Er zijn in de Bijbel namelijk verschillende vrouwen die leiding geven aan het volk of de gemeente, die leren en die profeteren. Bovendien is in de brief aan de Galaten te
lezen dat er in Christus geen onderscheid is tussen Jood en Griek, rijk en arm, man en vrouw. Ze zijn in Hem gelijkwaardig.
Kinderen aan het Avondmaal
De derde kwestie: ‘Kinderen aan het Avondmaal’. Zo wordt het dan genoemd. Voorstanders daarvan zeggen: door de Heilige Doop word je lid van de gemeente, moet je dan niet ook als dooplid toegang krijgen tot het Heilig Avondmaal? Ik citeer een voorstander: ‘Onze kinderen zijn evenzeer als de volwassenen in het Verbond Gods en Zijn gemeente begrepen, antwoord 74 Heidelbergse Catechismus en de daar aangegeven Schriftplaatsen. De vergeving der zonden en de gemeenschap met Christus, die ons in het Avondmaal worden voorgesteld en verzegeld, worden de kinderen niet minder dan de
volwassenen toegezegd. Christus heeft van de kinderen des Verbonds gezegd: ‘Verhindert hen niet, want voor zulken is het Koninkrijk der hemelen.’ Van deze belofte is de Maaltijd van het Koninkrijk niet uitgesloten.’ Dat is het belangrijkste argument voor toelating van kinderen: die ligt in het verlengde van de Heilige Doop. Andere overwegingen zijn de volgende. In de eerste plaats: als het Heilig Avondmaal teruggaat op de Joodse pesachmaaltijd, is het dan niet zo dat daar ook in die zin rekening mee gehouden moet worden dat de kinderen daar bij horen? Immers: die pesachmaaltijd was een gezinsmaaltijd. In de tweede plaats: stelt Jezus het pretentieloze, het afhankelijke geloof van kinderen niet ten voorbeeld? Moet je dan niet
concluderen tot het openstellen van de tafel des Heren voor kinderen, ook als ‘leermiddel’?
De argumenten van de voorstanders worden natuurlijk allemaal besproken door de tegenstanders. Zo is vooral de conclusie uit het argument dat de pesachmaaltijd een gezinsmaaltijd was, bestreden. Want de laatste maaltijd van Jezus met Zijn leerlingen was in ieder geval geen gezinsmaaltijd. De vergelijking gaat dus niet op. Een belangrijke overweging van de tegenstanders is de volgende. De apostel Paulus spreekt in 1 Korintiërs 11: 28 over het onderscheiden van het lichaam. Waarbij ik in het midden laat of het daarbij om het lichaam van Christus in feitelijke zin of in figuurlijke betekenis gaat: de gemeente als Zijn lichaam, zodat de verantwoordelijkheid daarvoor in het geding is. Het gaat in de Griekse grondtekst in ieder geval om grondig beoordelen, nauwkeurig naar waarde schatten. Paulus vermaan de Korintiërs ook om zichzelf te beproeven. Je moet dus wel weten wat je doet als je aangaat. Welnu, zeggen de tegenstanders dan: dat kunnen kinderen nog niet.
Misschien bent u benieuwd hoe het in mijn eigen gemeente geregeld is. Wij hadden tot de coronatijd twee soorten Avondmaalsvieringen: zittend en lopend. Bij de lopende vieringen, mogen kinderen van de oudste groep van de kindernevendienst aangaan. Dat is een compromis ‘om de boel bij elkaar te houden’. Het verdient de schoonheidsprijs niet, lijkt mij. Toen we ertoe besloten, is bepaald dat voortaan voorafgaande aan elke Avondmaalsviering een toerustingsbijeenkomst op zaterdag voor ouders en kinderen zou worden gehouden. Dat gebeurde twee keer, daarna raakte het in het slop. De praktijk is nu dat er geen kinderen komen. Maar de mogelijkheid is er dus wel.
De weg van Christus
Over de drie nu besproken kwesties is nog veel meer te zeggen, natuurlijk. Maar dat kan in het bestek van deze lezing niet. Mijn doel was slechts om aan te geven dat daar verschillend over gedacht wordt en dat voor de verschillende inzichten wel wat te zeggen is. Het ligt niet zo zwart-wit als wel gesuggereerd wordt. Alsof er maar twee smaken zijn: of je ben fundamentalist, biblicist, je neemt alles in de bijbel letterlijk. Of je bent liberal, vrijzinnig, je vindt wat jou zelf het beste uit komt. Steeds is voor beide gezichtspunten iets te zeggen. Dat betekent ook dat je niet kunt zeggen: dit is een confessionele gemeente, want daar doen ze dit of dat, zus of zo. En dat is geen confessionele gemeente, want daar doen ze dit of dat, zus of zo. Met
Dekker zeg ik nog een keer: ‘We zoeken in de ethische beslissingen – en dat breid ik dus uit kerkelijke vormgeving – de weg van Christus, maar ons kennen is in dit opzicht altijd mede bepaald door culturele en psychologische factoren. Het is een verloochening van onze diepste identiteit wanneer we naar buiten en naar binnen toe de indruk wekken dat rond dergelijke ethische standpunten de laatste beslissingen vallen.’ De laatste beslissingen vallen naar de belijdenis, het belijden in het geloof in de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.