Foto: Informele lunch


Vooral kerkenraden werken bottom-up

Kerkenraden werken beduidend meer bottom-up dan de classis of de generale synode. Dat is de mening van een representatieve groep pastores uit de classis Overijssel-Flevoland. Ze waren donderdag 25 april bijeen in Dalfsen op uitnodiging van de classis om van gedachten te wisselen over de samenwerking, om ervaringen uit te wisselen over de werkgemeenschappen en om na te denken over het thema ‘belijden’.

Het breed moderamen had besloten de pastores uit te nodigen voor een pastoreslunch. Tijdens een bezinning in het classicale bestuursorgaan kwam het verlangen naar voren om als classis zoveel mogelijk vanuit de gemeenten de agenda te laten vullen en keuzes te maken. De pastores kregen een uitnodigen en 36 personen (inclusief leden van het breed moderamen) bespraken de situatie op dit moment.

Ze kregen in drie rondes de vraag voorgelegd: ‘Onze kerkenraad / onze classis / onze synode werkt bottom-up en houdt rekening met wat het grondvlak nodig heeft’. Bijna unaniem (33 van de 36 personen) was van mening dat de kerkenraad aan die kwalificatie voldoet; ongeveer een derde (12 van de 36) vond dat ook de classis en dat ook de generale synode op een zelfde manier rekening houden met de verlangens van pastores en gemeenteleden.

Critici gaven aan dat men het classicale bestuur soms wat formeel vindt en daarmee als tegenover ervaart van wat men plaatselijk wenselijk acht. Er waren concrete voorbeelden: een kerkelijk werker is de preekbevoegdheid onthouden vanuit de classis en zei juist vanuit kerkenraden in de regio support te ervaren; een ander verhaalde over de zakelijke benadering in een conflict waar ter plaatse een andere insteek was verwacht.

Iemand anders memoreerde dat de plaatselijke kerkenraden niet integraal zijn vertegenwoordigd in de classis en dat daarmee de directe relatie ontbreekt. Minder bekend maakt minder bemind. Weer iemand anders noemde de distantie die men kan ervaren eigen aan de rol die de classis q.q. moet spelen: Het betreft een bestuursorgaan dat afgesproken regels vanuit de generale synode operationeel moet toepassen op plaatselijk vlak. Daardoor heeft de classis al snel een rol die je kunt vergelijken met de sergeant in het leger. Je sluit niet helemaal aan naar boven (maakt compromissen) en je bent niet helemaal herkenbaar naar de basis (de compromissen gaan niet ver genoeg). 

Het breed moderamen heeft onlangs besloten om classicale vergaderingen meer te spreiden in de regio en op locatie te gaan vergaderen. Het bm wil de lokale kerk ruimte bieden in de vergadering en ervaringen meenemen in de verslaglegging. Op die manier wil men werken aan het wegnemen van drempels. Tegelijk moet je vaststellen - als je de statistiek interpreteert - dat impressies van classis en synode niet tot de meest bezochte onderdelen van de website behoren, dus het is nog maar de vraag of je met deze verandering het ei van Columbus hebt gevonden. 

Ten aanzien van de generale synode werd onder meer de vraag gesteld of men daadwerkelijk zichtbaar maakt hoe men consideraties verwerkt. Je krijgt op het grondvlak het beeld dat één en ander allang in beton is gegoten en men niet echt inspanning pleegt om substantiële inbreng vanuit de consideraties recht te doen. Bij onder meer het thema 'VOG' liet ongeveer een derde van de considererende kerkenraden en classes reserves zien; maar wat is er met die reserves gebeurd?, vroeg een predikant, krijgt zoiets een vertaalslag in een bijgesteld plan? 

Werkgemeenschappen

De pastores spraken in het verlengde van de lunch in werkgroepen over de ervaringen in de werkgemeenschappen.  Over het algemeen zijn de ervaringen positief of zeer positief. Alle werkgemeenschappen komen drie, soms oplopend tot zes keer per jaar bij elkaar. Er is ruimte voor het uitwisselen van ‘lief en leed’. Dat is ook één van de taken zoals de kerkorde er over spreekt in ord. 4.18: ‘De werkgemeenschap heeft tot taak het bevorderen van pastorale zorg voor haar leden’. Iemand zei: ‘Ik ga altijd met veel plezier naar de werkgemeenschap’.

Een predikant liet een ander geluid horen. Hij vertelde dat het vaak dezelfde groep is die absent is. Merkwaardig genoeg kom je dat juist tegen in de flank waar het kerkelijk besef hoog heet te zijn, men past die theologische visie blijkbaar minder toe op de aanwezigheid in de werkgemeenschap. De vraag werd dan ook gesteld in hoeverre je collegae op absentie moet aanspreken. Het antwoord in de werkgroep luidde: ‘Ja, spreek daarover met elkaar. In werkgemeenschappen waar men laat merken oog te hebben voor elkaar en woorden geeft aan de afwezigheid blijkt vaak de cohesie op termijn beter te worden’.

De meeste werkgemeenschappen spreken over een thema of een boek. Het boek ‘Dialoog, dans en duel’ van Kees van Ekris werd onder meer genoemd als opmaat voor de bezinning. Een andere werkgemeenschap heeft enkele pastores in haar midden die recent hebben gepubliceerd en daar over vertellen. (De kerkorde zegt daarover: ‘De werkgemeenschap heeft in het bijzonder tot taak de gezamenlijke bestudering van themata die voor het werk van de predikant van belang zijn’).

Sommige werkgemeenschappen koppelen doe-activiteiten aan hun ontmoeting.  De werkgemeenschap rond Deventer kent bijvoorbeeld een jaarlijkse regionale kerkendag en een carrousel van vorming en toerusting in de diverse gemeenten.


De meeste werkgemeenschappen hebben een vaste voorzitter en vaste secretaris. Dat maakt de communicatie eenvoudiger. Een enkele werkgemeenschap – zoals de werkgemeenschap Ommen-  werkt met wisselend presidium, maar heeft wel een vast aanspreekpunt, zodat buitenstaanders en de classis weten wie ze kunnen aanspreken als ze in contact willen treden met de werkgemeenschap.

De omvang van de werkgemeenschappen verschilt. Waar bij de start van de nieuwe structuur in 2018 enkele grote werkgemeenschappen in subwerkgemeenschappen gingen werken hebben recent de werkgemeenschappen rond Hengelo en Enschede besloten tot vereniging om op die manier krachtiger inbreng te krijgen. 

Een emeritus-predikant gaf in overweging de vertrouwdheid met het bovenplaatselijke werk van onder meer de classis te stimuleren via bijvoorbeeld de ringen. In zijn classis – die van Kampen – heeft de werkgemeenschap verantwoordelijkheid genomen om de ring verder gestalte te geven. ‘Met positieve resultaten’, aldus de emeritus. De kerkorde benoemt de relatie met de ringen als: ‘De werkgemeenschap heeft tot taak het bevorderen van de samenwerking van en de uitwisseling tussen gemeenten die deel uitmaken van dezelfde ring’.

Een predikant uit Almelo vertelde dat de inspiratie ook de ring kan overstijgen. Hij vertelde dat men in Almelo de keus heeft gemaakt om één kerkenraad te vormen, men laat dus het idee van wijkkerkenraden los. De Almeloërs hebben daarvoor de situatie verkend in Enschede en in Deventer, beide buiten de eigen ring. ‘We hebben uit Deventer het idee overgenomen van een klaagouderling. Dat werkt uitstekend’.

Belijden

Ds. Jan Dirk Wassenaar uit Hellendoorn was gevraagd om tijdens de ontmoeting een inhoudelijk thema aan te snijden, dat wellicht komend jaar op de agenda kan komen te staan van werkgemeenschappen en lokale commissies die zich bezighouden met vorming en toerusting. Er was gekozen voor het onderwerp de geloofsbelijdenis van Nicea. In 2025 is het precies 1700 jaar geleden dat het concilie bij elkaar kwam in de West-Turkse plaats. Het resulteerde in de opstelling van een geloofsbelijdenis, die ook in kerkdiensten af en toe wordt uitgesproken. Wassenaar maakte een driedeling: hij ging in op de christologie, de oecumene en de verhouding kerk/staat.

Wassenaar vroeg door bij het publiek op de vraag hoe de oecumenische toenadering in de diverse gemeentes vorm krijgt. Iemand vertelde dat de samenwerking met de rooms-katholieke kerk ingewikkeld is geworden, na de kaalslag die heeft plaatsgevonden in de parochies. Een ander vroeg zich af of je de oecumene in de tijd van het concilie gelijk mocht schakelen aan de oecumene heden ten dage. ‘Er was toch ook in de derde en in de vierde eeuw veel diversiteit in de christelijke gemeenten. En je kan zelfs de stelling poneren dat juist het concilie de tegenstelling scherper maakte met de kritiek op Arius’. De inleider betoogde dat de opstelling van de belijdenis een uiting is van verbinding. En de classispredikant vulde aan dat juist deze geloofsbelijdenis in de rooms-katholieke kerk en in de orthodoxe kerken pregnant op de agenda wordt gezet als ze het gesprek aangaan met protestantse christenen.

De verhouding kerk/staat riep ook enkele reacties op. Iemand vertelde over onderlinge contacten waarbij de kwetsbare mensen centraal staan. ‘Je kunt elkaar scherp houden’. Een andere ervaring sloot aan bij een seculiere overheid die aanvankelijk zich zeer terughoudend opstelde richting de kerken, maar die wel gevoelig bleek voor de maatschappelijke implicaties die kerken en diakenen in het bijzonder kunnen hebben. Jan Dirk Wassenaar benadrukte de visie van Sophie Bijsterveld die over de verhouding kerk en staat heeft gepubliceerd en laat zien dat de twee entiteiten zich niet moeten laten leiden door koud-water-vrees ten aanzien van onderlinge contacten.

Een predikant vroeg door op het filioque, de vraag in hoeverre de Geest uitgaat van zowel de Vader als de Zoon. Het is een kwestie die gevoelig ligt in bijvoorbeeld orthodoxe kerken. De inleider adviseerde zijn collegae om dat punt niet diepgaand aan de orde te stellen als men in 2025 voornemens is het thema van het belijden verder aan de orde te stellen. Het wordt al gauw als te specialistisch ervaren.

Twentse week

Bij het agendapunt ‘wat verder ter tafel komt’ kwam de vraag van een ziekenhuispastor aan de orde. Zij noemde het spijtig dat de Twentse week in het Roosevelthuis in Doorn dreigt te verdwijnen. Sommige predikanten wezen op de hoge eigen bijdrage (1100 euro). Anderen noemden ook de organisatie kwetsbaar; je zou als organisator zelf risico’s moeten dragen bij een niet-sluitende rekening. De vergadering kon niet al te diep op de materie ingaan, maar stelde wel dat bij voorkomende aanvragen waarbij geld een rol speelt, men moet proberen de lokale diaconie aan te spreken.

Ds. Rutger Mauritz, emeritus uit Kampen, gaf een toelichting op zijn verantwoordelijkheid als ‘adviseur migrantenkerken’ voor de classis Overijssel-Flevoland. Samen met dr. Theo van der Louw neemt hij het voortouw om de migrantenkerken in de regio meer zichtbaar te maken om op die manier eventuele contacten te kunnen helpen stimuleren. Voor de Sionswijk in Zwolle kwam zijn presentatie op het goede moment. Men denkt daar na over een mogelijk project op dit vlak.

Voor het integrale verhaal van dr. Jan Dirk Wassenaar: klik hier. 

Foto: Ds. Johan Menkveld (Urk), ds. Henk van Veldhuizen (Emmeloord) en ds. Hans van Solkema (Heino, interimmer)

Foto: ds. Jan Dirk Wassenaar tijdens het uitspreken van de overwegingen rond '1700 jaar Nicea'

Foto: De zaal met pastores en bm-leden 

Foto: Ds. Marco Montagne (Almelo), ds. Anco Tol (Dalfsen), ds. Els Groenendijk (zorg regio Almelo/Hellendoorn), bm-lid Jessica Braakman (die ook de opening verzorgde en ds. Astrid de Waard (Giethoorn) 

Foto: Ds. Marianne Develing, pastor Jenny Mooij (Zwolle) en ds. Cor Baljeu (Zwolle)